MICROBIOLOGIE
LES 1: INTRODUCTIE MICROBIOLOGIE EN ALGEMENE
BACTERIOLOGIE
De verschillende groepen micro-organismen naar domein indelen
1. Bacteriën unicellulair, prokaryoten, 1-10 um
Bacteriën zitten ingesloten in celwanden die zijn samengesteld uit
peptidoglycaan.
2. Archea prokaryoten, 1-10 um
Als ze celwanden hebben, missen deze peptidoglycaan. Ze zijn niet
pathogeen. Ze worden vaak gevonden in extreme omgevingen.
3. Fungi eukaryoten, uni-/multicellulair
Ze hebben chitine in hun celwand. De unicellulaire vorm van fungi, gist,
zijn ovaal en langer dan bacteriën. Ze hebben lange filamenten; hyphae.
Fungi kunnen zowel seksueel als aseksueel reproduceren.
4. Protozoa unicellulair, eukaryoot
Ze bewegen door pseudopods, flagellen of cilia. Ze kunnen leven als vrije
entiteiten en als parasieten (organismen die voeding verkrijgen uit een
levende gastcel. Ze kunnen zowel seksueel als aseksueel reproduceren.
5. Algen eukaryoten
Zijn fotosynthetisch en reproduceren (a)seksueel. De meeste zijn
unicellulair. De celwanden van de meeste algen zijn samengesteld uit
cellulose.
6. Virussen acellulair
Kunnen alleen gezien worden onder de elektronen microscoop. Ze
bevatten een core gemaakt van DNA of RNA. Het is omgeven door een
eiwitmantel die soms is ingekapseld door een lipide membraan, de
envelop.
De verschillen tussen prokaryote en eukaryote cellen benoemen en
eigenschappen van de groepen benoemen
Prokaryoot: geen kern, geen membraan omgeven organellen, circulaire
chromosomen, plasmiden, klein.
Eukaryoot: kern, met membraan omgeven organellen, lineair chromosomen, veel
groter (meer DNA).
Voorbeelden noemen van hoe micro-organismen de mens en de omgeving
beinvloeden
Micro-organismen zijn onmisbaar voor het leven op aarde. De meeste MO’s zijn
onschadelijk, en juist zeer nuttig voor de mens. Micro-organismen worden
gebruikt in landbouw, darmmicrobiota, voedselbereiding, industrie.
,Vertellen wat de bijdrage aan de microbiologie is geweest van de in de les
genoemde personen
Robert Hooke heeft het begin van de cel theorie gemaakt: alle levende dingen
zijn samengesteld uit cellen. Zijn microscoop was alleen niet goed genoeg om de
micro-organismen goed te zien. Anton van Leeuwenhoek was de eerste die ze
wel kon zien. Er werd gedacht dat sommige vormen van leven spontaan konden
ontstaan; spontane generatie theorie. Toen ze instaat werden om micro-
organismen te kweken, werden er grote stappen gemaakt (tweede helft 19 e
eeuw).
Edward Jenner vaccineerde de eerste keer tegen pokken. Hij merkte op dat
mensen in de landbouw geen pokken kregen, of er iig niet zo ziek van werden (in
contact met koeien). Hij heeft het koepokken materiaal genomen en hier iemand
mee besmet. Daarna is dezelfde persoon besmet met mensen pokken.
Louis Pasteur liet zien dat micro-organismen aanwezig zijn de lucht en steriele
oplossingen kunnen besmetten, maar dat de lucht zelf geen microbes kan
creëren (dus geen spontane generatie). Hiermee had hij dus bewezen dat micro-
organismen aanwezig kunnen zijn in niet-levende materie en dat ze vernietigd
kunnen worden door hitte.
Ignaz Semmelweis ontdekte dat bevallende vrouwen die geholpen werden door
vroedvrouwen een hoger overlevingspercentage hadden ten opzichte van
vrouwenartsen die nog veel andere taken uitvoerden. Door vervolgens de handen
te wassen met chloor werd het nog minder.
Robert Kock was de eerste die een set regels opstelde dat een ziekteverwekker
ook echt een ziekte veroorzaakte. De eerste is dat de ziekteverwekker alleen bij
de zieke dieren mag zitten en niet bij de gezonde dieren. De tweede is dat het
micro-organismen moet kunnen groeien in een pure cultuur. Deze moet je
vervolgens gebruiken om een gezond dier te infecteren. Deze moet dezelfde
symptomen krijgen als de zieke. Hieruit isoleer je weer het pathogeen uit de
nieuwe zieke. Dit moet dan weer hetzelfde pathogeen zijn als de eerste zieke.
Alexander Fleming ontdekte de eerste vorm van antibioticum. Hij was bezig met
het groeien van staphylococci. Hierbij was een infectie ontstaan. Rond de
besmetting groeide geen bacteriën.
Weet wat de begrippen facultatief en obligaat of strict (an-)aëroob betekenen
Aëroob = met zuurstof anaëroob = zonder zuurstof
Hierin zijn micro-organismen die erg strikt zijn (=obligaat) en sommige hebben
wel een voorkeur, maar kunnen met de andere ook overweg (=facultatief).
Aerotolerant anaeroob gebruikt geen zuurstof maar kan de aanwezigheid wel
verdragen. Ze gebruiken de zuurstof dan gewoon niet om ATP te maken.
,Kent de morfologie en bouw van bacteriën en kan de verschillende celonderdelen
beschrijven met de bijbehorende functies
Elke bacterie heeft een celmembraan
(fosfolipiden bilaag) en een celwand. De
celwand kan gram-positief en gram-negatief
zijn. Gram-negatieven hebben twee membranen
(buiten- en binnenmembraan). Dit
buitenmembraan bevat LPS. Gram-positieve
bacteriën hebben lipoteichonzuur en een
dikkere peptidoglycaan laag, maar geen LPS.
Mogelijk aanwezig in bacteriën:
o Glycocalyx, een structuur buiten de celwand. Dit kan een stevige
suikerlaag zijn (kapsel) of een lossere slijmlaag. Dit laatste kan nuttig zijn
om ergens aan te plakken om daar te groeien.
o Flagellen zijn ook aanwezig in sommige bacteriën. Het zijn lange
proteïnedragen, waarmee beweeglijkheid (taxis) mogelijk wordt gemaakt.
Het bevat een H-antigeen (serovars). Dit zorgt ervoor dat je bacteriën in
groepen kan verdelen. Er kan één flagel worden ingebouwd (monopolair;
monotrich) of meerdere.
o Fimbriae (alleen gram-negatieve bacteriën) steken in de buitenmembraan.
Ze zijn korter en dunner dan flagellen. Ze zorgen ervoor dat ze kunnen
plakken en dus groeien.
o Pili kunnen helpen conjugatie (contact maken met een andere cel
waardoor een buis ontstaat wat ze verbindt; DNA overdracht) of bij
hechting.
De verschillende manieren die bacteriën gebruiken voor horizontale
genoverdracht beschrijven
Manieren om DNA over te brengen:
1. Verticale overdracht; van moeder- naar dochtercel
2. Horizontale overdracht; volwassen cel geeft DNA
weg aan andere bacterie door:
- Conjugatie: gram+ via directe cel-cel
hechting, gram- via pili
- Transductie: overdracht van genetisch
materiaal via fagen
- Transformatie
, Uitleggen wat endosporen zijn en weet welke
bacteriën deze kunnen vormen
Sommige gram-positieve bacteriën vormen als reactie op voedselgebrek
endosporen. Sporen zijn resistente bolletjes die bacteriën maken in onplezierige
omstandigheden. Dit bevat DNA, RNA, ribosomen en enzymen. Hierin zit de
minimale hoeveelheid om te overleven. Het is zeer resistent en kan jaren in leven
blijven. Dit doet vooral de Bacillus.
Het principe van de Gramkleuring en weet wat het effect is van de verschillende
stappen
Gramkleuring van bacteriën is mogelijk door de verschillende chemische en
fysische eigenschappen van hun celwanden. Grampositieve cellen hebben een
dikke laag peptidoglycaan in hun celwand die de kleurstof kristalviolet
gemakkelijk opneemt. Gramnegatieve cellen hebben een dunnere
peptidoglycaanlaag waardoor het kristalviolet kan worden uitgewassen. Deze
bacteriën worden roze gekleurd door een tegenkleuring, gewoonlijk met
safranine of fuchsine.
De bacteriën worden eerst gekleurd met een kristalviolet-jodium complex, daarna
gewassen met alcohol en vervolgens nagekleurd met waterige fuchsine. Bij
grampositieve bacteriën wordt het kristalviolet-jodiumcomplex niet weggewassen
door de alcohol; deze cellen kleuren blauwpaars. Gramnegatieve cellen verliezen
de eerste kleurstof weer door het alcoholbad; door de nakleuring met fuchsine
kleuren ze daarna rood. Van belang is wel, dat voor de gramkleuring enkel
bacteriën worden gebruikt uit een 24 uur oude cultuur, omdat in oudere culturen
gramvariabiliteit kan optreden.