Leerdoelen - Kennisdoelen
De student beschrijft welke onderzoekinstrumenten en observatiemethoden gebruikt kunnen
worden om het niveau van verschillende aspecten (fonologie, semantiek, morfologie, syntaxis,
pragmatiek) van de taalontwikkeling te kunnen bepalen. Dit zijn:
- Schlichting Test voor Taalbegrip
Intepreteren van intonatie, woordvolgorde, vervoegingen, verbuigingen en functiewoorden. Plaatsen
van het gehoorde in een talige en sociale context, waarbij gebruik gemaakt wordt van kennis van de
wereld.
Doel van de test: Zo zuiver mogelijk taalbegrip meten.
Taalaspect: Semantiek, syntaxis, morfologie
Doelgroep: Kinderen van 2;0 tot 7;0 jaar met Nederlands als moedertaal
Onderzochte taaldomeinen: Syntaxis, semantiek en morfologie.
Toepassingsmogelijkheden: Diagnostischinstrument om het begrip van gesproken zinnen van
kinderen van 2 – 7 jr te meten het niveau van de taalbegripsontwikkeling van NL-sprekende
kinderen. Het gaat om het begrijpen van zinnen waarin de lexicale component geen belangrijke rol
speelt. Je kan vaststellen van de aanwezigheid van een receptieve TOS(taalbegrip en taalproductie
probleem), of als evaluatie voor het meten van het effect van de gegeven therapie. (Gebruikt bij
kinderen waarvan een taalachterstand wordt vermoed)
Uitkomst: TBQ
Kan ook afgenomen worden bij allochtone kinderen, is hiervoor niet genormeerd.
- Schlichting Test voor Taalproductie-II
Taalaspect: fonologie/fonetiek, semantiek, syntaxis, morfologie, pragmatiek, auditieve
vaardigheden/werkgeheugen
Doel: Meten van de ontwikkeling van de taalproductie. Daarnaast meten van het auditieve geheigen
en de fonologische verwerkingsvaardigheden
Kan ook afgenomen worden bij allochtone kinderen, is hiervoor niet genormeerd.
ZO:
Taalaspect: morfosyntaxis
Doelgroep: Kinderen van 2;0 tot 7;0 jaar met Nederlands als moedertaal
Onderzochte taaldomeinen: Meet de grammaticale productie en de actieve syntactische
ontwikkeling d.m.v. uitlokken van zinnen door functionele imitatie.
Toepassingsmogelijkheden: (Gebruikt bij kinderen waarvan een taalachterstand wordt vermoed)
Uitkomst: ZQ
WO:
Taalaspect: semantiek
Doelgroep: Kinderen van 2;0 tot 7;0 jaar met Nederlands als moedertaal
Onderzochte taaldomeinen: De ontwikkeling van de actieve woordenschat door woorden te
ontlokken bij afbeeldingen.
Toepassingsmogelijkheden: (Gebruikt bij kinderen waarvan een taalachterstamd wordt vermoed)
Uitkomst: WQ
, - TAK onderbouw bij de meeste onderdelen geen instap- en afbreekregels.
Taalaspect: Fonologie/fonetiek, semantiek, syntaxis, morfologie, pragmatiek
Doelgroep: Kinderen uit groep 1 t/m 4 van het basisonderwijs met het Nederlands als moedertaal en
als tweede taal (NT2) (4;0 – 9;0 jaar)
Onderzochte taaldomeinen: Mondelinge taalvaardigheid: fonologie, morfologie, syntaxis, semantiek:
woordenschat, pragmatiek: verhaalopbouw.
Toepassingsmogelijkheden: Diagnostische toets voor het vaststellen van de mondelinge
taalvaardigheid (in hetNL) van zowel autochtone als allochtone leerlingen van 4 – 9 jr.
- Peabody
Doel: Meten van begrip van gesproken woorden.
Taalaspect: Semantiek
Doelgroep: Kinderen en volwassenen, 2;03 – 90;00 jaar met NL als eerste taal.
Onderzochte taaldomeinen: Receptieve woordenschat. Woordenschat; begrip van gesproken
woorden
Toepassingsmogelijkheden: Diagnostisch instrument. Het testen van receptieve kennis van de
woordenschat. Screeningsinstrument voor de taalontwikkeling van het NL als eerste taal. Ook
geschikt voor doelgroepen in de gezondheidszorg: moeilijk te testen kinderen, specifieke TOS
kinderen/jongeren, afatici, dementerenden, doven, etc.
Uitkomst: WBQ
De student omschrijft de begrippen ruwe scores, standaard scores, standaarddeviaties,
(per)centielscores, quotiëntscores, citoscores, betrouwbaarheidsintervallen en
leeftijdsequivalenten in de context van een taaltest.
- Ruwe scores
Som aantal correcte items. Levert geen informatie op over prestatie in vergelijking met normgroep.
- Standaard scores
Wordt vanuit ruwe score berekend (tabel). Scores die behaald zijn door de normgroep. Vergelijking
met normgroep mogelijk. Quotiëntscore
- Standaarddeviaties
Een middel om de range tussen de verschillende toetsen aan te geven. Hoeveel is de afwijking van
het gemiddelde? Hoe groter de range, hoe groter de standaarddeviatie.
Voorbeeld: 100 = gemiddelde. De standaarddeviatie is 15, de range is tussen de 85 (100 – 15)
en de 115 (100 + 15). Hiertussen is het normaal. Tussen de 85 – 70 (85 – 15) is onder
gemiddelde. Tussen de 70 – 55 (70 – 15) is ver onder gemiddelde. Tussen de 115 – 130 (115 +
15) is boven gemiddelde. Tussen de 130 – 145 (130 + 15) is ver boven gemiddelde.
- Percentielscores
Een percentielscore zegt iets over hoeveel mensen van de normgroep het slechter hebben gedaan
dan jij en dus hoeveel procent het beter heeft gedaan.
, Voorbeeld: je hebt een percentielscore van 26. Dit betekent dat 26 % het slechter heeft
gedaan dan jij, en 74 % het beter heeft gedaan dan jij.
- Quotiëntscores
WBQ = woordbegripsquotiënt (Peabody)
WQ = woordquotiënt (Schlicnting taalproductie-II)
ZQ = zinsquotiënt (Schlichting taalproductie-II)
TBQ = taalbegripsquotiënt (Schlichting taalbegrip)
Je uiteindelijke resultaat. De quotiëntscore kun je interpreteren.
Voorbeeld: Je neemt een IQ test af. De uitkomst van deze test is 115. Je quotiëntscore is dus
115.
- CITO-scores
De ruwe score wordt omgezet in CITO-score. Beoordeling d.m.v. CITO-score A t/m E. De CITO-score
wordt gemaakt op basis van perceptielen. Ze hebben 100% opgedeeld in delen. De CITO-scores zie in
de tesliniaal. Je ziet in de kolom van welke Q-score het valt. Het nadeel is: wij beoordelen op Q 100 =
gem. 15 is standaarddeviatie. 85 is de ondergrens. Dit komt overeen met een percentiel van 15 en dit
valt in het vak van een D-score. Je weet dan niet of het kind onder of boven de 15% zit. Je weet
alleen dat het kind een D scoort.
Voorbeeld: E-score 10 % laagst scorende leerlingen 10% scoort lager.
- Betrouwbaarheidsintervallen
Dat houd rekening mee met de momentopname van de test. Dit is met 90% zekerheid. Bijv. De
betrouwbaardheisinterval is 92 en 108, dan zou het kind 90% tussen deze waardes haalt, maakt niet
uit op welk moment je de test afneemt. Dit wordt ook wel de 90% interval genoemd.
- Leeftijdsequivalenten
Op te zoeken in de tabel. Je kijkt in de tabel bij welke leeftijd een Q score van 100 zou zijn behaald. In
het voorbeeld is het kind 4;11 en haalt een ruwe score van 86. Bij een leeftijd van 4;1 met een ruwe
score (86??) zou het een Q van 100 hebben.
Je krijft een indruk van het niveau. Dit wordt alleen gebruikt om het beginniveau van de behandeling
te bepalen, je meet het talige niveau van het kind, je wetr waar je op moet insteken. Je kan niet
zeggen dat het kind 10 maanden achterloopt Je zegt dit nooit tegen ouders, je vermeld het ook
nooit in je verslag.
, De student legt de begrippen betrouwbaarheid en validiteit uit in de context van testen om de taal
van kinderen te onderzoeken.
Validiteit:
Meet het instrument wat het zegt te meten? Wat meet het instrument eigenlijk? Is de score die eruit
komt wat ik wilde weten?
Betrouwbaarheid:
Afname op een ander moment levert dezelfde resultaten op.
- Intrabeoordelaars betrouwbaarheid het moet niet uitmaken op welk moment je de test
afneemt, de resultaten zijn hetzelfde.
- Interbeoordelaars betrouwbaarheid afname door een andere logopedist levert dezelfde
resultaten. Afname door een andere onderzoeker levert dezelfde resultaten op
De student beschrijft op grond van gangbare afspraken (ICIDH, 1997)) wat de diagnoses ernstige,
matige en lichte TOS betekenen.
- Geen TOS: Receptief noch productief scores onder het gemiddelde voor de
leeftijd/normgroep
- Lichte TOS: Receptief of productief scores onder het gemiddelde voor de leeftijd/normgroep
- Matige TOS: Receptief en productief scores onder het gemiddelde voor de
leeftijd/normgroep
- Ernstige TOS: Receptief en/of productief scores ver onder het gemiddelde (laag) voor de
leeftijd/normgroep
De student beschrijft van de Communicatieve Taaltherapie (Van den Dungen, 2007) de volgende
aspecten:
De filosofie
Visie op taaltherapie: Taalverwerving ontstaat vanuit de interactie van het kind met relevantie
volwassenen. Taalontwikkeling en communicatieve ontwikkeling maken deel uit van de totale
ontwikkeling van het kind. De normale taalverwerving is de basis voor het stimuleren van de
taalontwikkeling. Communicatief succes is krachtiger dan andere vormen van beloning. De
spelsituatie is de meest natuurlijke manier voor een kind om te leren.
De uitgangspunten
Voor kinderen met en taalniveau van 0 – 6 jaar.
- Interactief
o Situatie en materiaal nodigen uit tot interactie. Taalverwervng vindt plaats in
interactie. Indirecte therapie is belangrijk voor stimuleren taal in dagelijkse
interactie.
o Voorbeeld: Wat zijn dat? Wat is dat op jouw trui? Hoe noemen we die?
- Doelgericht
o Therapie met afgebakende doelen blijkt het meest effectief. SMART geformuleerde
doelen; basis is de normale taalontwikkeling.