SAMENVATTING ERNST GOMBRICH – THE STORY OF ART
Hoofdstuk 1 – Strange Beginnings
Prehistorische en primitieve volkeren
In de prehistorie en de tijd van de primitieve mens was er geen verschil tussen
gebouwen en het maken van afbeeldingen in hoeverre het nut betreft. Huizen –
of hutjes – waren bedoeld om in te wonen en schuilen voor de natuur, welke in
handen is van geesten en krachten, waartegen en ten gunste waarvan
afbeeldingen werden gemaakt. Primitieve muurschilderingen worden door
Gombrich vergeleken met het onaangename gevoel dat je kunt krijgen als je een
naald door een plaatje van een oog steekt, of de pijn die mannen voelen als ze
iemand in hun ballen getrapt zien worden. Op de schilderingen werd ook
‘gejaagd’, in de hoop dat het geluk zou brengen. Het maakt dus niet uit of een
afbeelding ‘mooi’ is, maar of het ‘werkt’, zijn doel vervult.
De term primitieve kunst wil niet zeggen dat de kennis van hun werk ook
primitief was. Die mensen konden de meest ingewikkelde dingen uit hout
snijden met simpel gereedschap. Primitieve of oudere kunst is soms raar; het
wijkt af van wat wij gewend zijn, en daardoor lijkt het alsof ze niet beter konden.
Het zijn echter juist de idealen die verschillen van de onze waardoor hun ‘kunst’
anders in doel en vorm is. ‘The story of art’ is geen verhaal van technologische
vooruitgang maar van veranderende ideeën, benodigdheden en conventies.
Wanneer een Polynesiër twee ogen, een neus en een mond op een boomstam
tekende, had ie de boomstam al getransformeerd tot iets geheel anders, dus er
was geen noodzaak verder te gaan door het meer gelijkend te maken. Vaak als
het verhaal achter het afgebeelde duidelijk was, was het werk af. Want een
verhaal of een duidelijk doel voor knutselwerken en schilderingen was er altijd.
Als werken van primitieve beschavingen er voor ons onnatuurlijk uitzien, komt
dat door de ideeën die erachter zitten.
Hoofdstuk 2 – Art For Eternity
Egypte, Mesopotamië, Kreta
Onze hedendaagse kunst is uit een traditie van leraar op pupil op copyist aan de
Egyptische kunst gelinkt. Ook de Grieken leerden van de Egyptenaren.
Een Egyptisch woord voor beeldhouwer betekende letterlijk ‘Hij die in
leven houdt’. Dit geeft meteen het doel aan van Egyptische beeldhouwwerken:
Farao’s en later ook rijkere edelen lieten zich mummificeren en in een tombe
‘begraven’ zodat hun lichaam gepreserveerd bleef en geest door kon leven, en
door middel van een portret van de overledene in steen op de tombe de plaatsen,
kon de persoon eeuwig blijven leven.
De gebeeldhouwde hoofden waren een combinatie van observatie van de
essentie van de natuur en het toepassen van regelmaat, waardoor de portretten
niet primitief, maar ook niet levendig zijn. Dit staat ook in lijn met de rest van de
Egyptische kunst, namelijk de muurschilderingen en reliëfs. Hierbij was niet
schoonheid, maar compleetheid van belang. De kunstenaar moest iets zo
duidelijk mogelijk weergeven, en koos daarbij vaak voor de meest
karakteristieke manier van afbeelden. Er was een zekere kennis van de natuur,
van hoe armen en benen eruit moesten zien, en die kennis werd toegepast op
een schematische manier. Alle kenmerken van het afgebeelde moesten in de
afbeelding voorkomen. Deze strakke traditie verklaart waarom mensen altijd