Levenskenmerken
Een organisme is een levend wezen. Levend wil zeggen dat er een aantal levenskenmerken
aanwezig zijn.
Levenskenmerken zijn:
-stofwisseling: opnemen en afgeven van stoffen door voeding, ademhaling en uitscheiding.
-groei (ontwikkeling)
-voortplanting
-reageren op prikkels (beweging)
5.1.1 Cellen
Een cel is het kleinste levende onderdeel van een organisme. Alle organismen bestaan uit
een of meer cellen.
De cellen van alle organismen hebben de volgende onderdelen:
-cytoplasma (celplasma): celvloeistof. Het bestaat uit celonderdelen en water met daarin
opgeloste stoffen. Via het cytoplasma gaan stoffen van de ene naar de andere plaats in de
cel.
-celmembraan: het buitenste laagje van het cytoplasma. Door het celmembraan neemt de
cel voedingsstoffen en zuurstof op en geeft de cel afvalstoffen af.
-chromosomen: lange dunne draden die grotendeels uit DNA bestaan. Ze bevatten de
informatie voor de erfelijke eigenschappen. Tijdens een celdeling kun je ze met een
microscoop zien. ledere soort heeft zijn eigen aantal chromosomen. Deze komen steeds in
paren voor, dus per twee. Het aantal paren wordt ook wel weergegeven met de letter n.
Chromosomen liggen in een celkern of in het cytoplasma.
Cellen van bacteriën, schimmels en planten hebben een celwand.
-celwand: een stevig laagje om de cel. Een celwand behoort niet tot de cel, maar is
tussencelstof. Het zorgt voor de stevigheid van de cel. De celwand van plantencellen
bestaat grotendeels uit cellulose.
Cellen van schimmels, planten en dieren hebben een celkern.
-celkern: in de kern wordt geregeld wat er allemaal in een cel gebeurt. Om de kern zit een
dun vlies, het kernmembraan. Een celkern bestaat uit kernplasma. In dit kernplasma
bevinden zich de chromosomen. In bacteriën zitten de chromosomen in het cytoplasma.
Cellen van planten hebben korrels en vacuolen. Tussen hun cellen zitten intercellulaire
ruimtes.
-korrels: in het cytoplasma kunnen drie soorten korrels voorkomen:
, -bladgroenkorrels: groene korrels in cellen van bladeren en stengels geven dezw
plantendelen een groene kleur. Hierin vindt fotosynthese plaats waardoor een plant zijn
eigen voedsel en zuurstof kan maken.
-kleurstofkorrels: geven kleur aan bloemen en vruchten. Ze zijn rood, oranje of geel.
-zetmeelkorrels: hierin wordt zetmeel opgeslagen dat de plant later kan gebruiken. Ze zijn
kleurloos.
Korrels kunnen van de ene soort overgaan in een andere soort. Bijvoorbeeld: bij het rijpen
van een tomaat verandert de kleur van de tomaat van groen in rood. De bladgroenkorrels
veranderen dan in oranje of rode kleurstofkorrels.
-vacuole(n): blaasje(s) in het cytoplasma gevuld met vocht. In het vocht kunnen onder
andere kleurstoffen, opgeloste mineralen (= voedingszouten) en suikers zitten. Jonge
plantencellen hebben veel kleine vacuolen. Oudere plantencellen hebben één grote,
centrale vacuole.
-intercellulaire ruimte: holtes tussen de celwanden van de plantencellen die met lucht en
water zijn gevuld.
Verschillen in celbouw
cel van: bacterie schimmel plant dier
celwand + + + -
kern - + + +
bladgroenkorrel - - + -
s
grootte 1 - 10 um 10 - 100 um 10 - 100 um 10 - 100 um
(um = micrometer = 0,001 mm)
(Een bacterie is dus ongeveer 10 keer zo klein als de andere cellen)
5.1.2 Weefsels
Een weefsel is een groep aaneengesloten cellen met gelijke vorm en functie. Bij veel
weefsels komt tussencelstof voor tussen de cellen. Hier volgen een aantal soorten weefsels.
Plantaardige weefsels
Bij plantaardige weefsels zijn celwanden als tussencelstof aanwezig.
-dekweefsel: de cellen van de opperhuid vormen samen het dekweefsel. Het zorgt ervoor
dat de onderliggende weefsels beschermd worden tegen uitdroging en beschadiging.
-vaatbundels: zijn onder meer aanwezig in de nerven van bladeren. Ze zorgen voor transport
van stoffen.
-steunweefsel: bestaat grotendeels uit vezels. Vezels zijn cellen met een verdikte celwand.
Zij zorgen voor de stevigheid van stengels en bladeren.
-bladmoes: weefsel met bladgroenkorrels, groen weefsel in bladeren en in stengels. Het
zorgt voor de aanmaak van glucose door fotosynthese.
Dierlijke weefsels
,-spierweefsel: bestaat uit lange cellen die zich kunnen samentrekken. Spieren zijn meestal
verbonden met botten waardoor lichaamsdelen kunnen bewegen.
-zenuwweefsel: zorgt voor de geleiding van signalen uit zintuigen naar de hersenen en van
de hersenen naar spieren en klieren. Het bestaat uit zenuwcellen.
-steunweefsel: weefsels die stevigheid geven, bestaan uit cellen die zijn omgeven door
tussencelstof.
Er zijn drie typen steunweefsel:
-bindweefsel: bindweefselcellen met een weke (= zachte) tussencelstof.
-kraakbeenweefsel: groepjes van 2 tot 4 cellen met een stevige, elastische tussencelstof.
-beenweefsel: cellen die meestal in cirkels liggen om een bloedvat. Tussen de cellen ligt
harde tussencelstof. De tussencelstof wordt door de cellen van het steunweefsel gemaakt.
Organen
Een orgaan is deel van een meercellig organisme. Het heeft een of meer functies en is
opgebouwd uit verschillende weefsels. Zo bevat het hart spierweefsel samentrekking,
zenuwweefsel voor de regeling van de hartslag en bindweefsel voor de stevigheid.
Orgaanstelsel
Een groep organen die samenwerken aan een of meer functies wordt een orgaanstelsel
genoemd.
Een aantal orgaanstelsels:
-verteringsstelsel: met organen zoals darmen, maag en lever (voor verwerking van het
ingenomen voedsel).
-bloedvatenstelsel: alle bloedvaten samen met het hart (voor transport).
-skelet/bottenstelsel: alle botten (voor stevigheid).
-zenuwstelsel: alle zenuwcellen (voor geleiding van signalen en regeling).
-zintuigstelsel: alle zintuigen (voor het opvangen van prikkels).
-voortplantingsstelsel: geslachtsorganen (voor productie van voortplantingscellen en de
groei van embryo en foetus).
-ademhalingsstelsel: longen en luchtwegen (voor opname van zuurstof en afgifte van
koolstofdioxide).
-spierstelsel: de samenwerkende spieren (voor beweging).
-hormoonstelsel: bestaat uit hormoonklieren (voor regeling).
-uitscheidingsstelsel: bestaat uit organen zoals de huid, lever en nieren (voor het verwijderen
van schadelijke en overbodige stoffen uit het lichaam).
In een organisme werken de orgaanstelsels samen voor de instandhouding en een goede
gezondheid van het organisme. Zo is het spierstelsel verbonden met het skelet, en is het
bloedvatenstelsel nodig om brandstof en zuurstof te vervoeren.
Organisme
Een klein organisme kan bestaan uit één cel. Een groter meercellig organisme is meestal
opgebouwd uit orgaanstelsels. Een orgaanstelsel is opgebouwd uit samenwerkende
organen; een orgaan is opgebouwd uit weefsels, en weefsels bestaan uit cellen.
, 5.2 Stofwisseling van cellen
Onder stofwisseling verstaan we alle processen in een organisme waarbij stoffen worden
omgezet in andere stoffen. Voorbeelden van fotosynthese en verbranding.
Door de stofwisseling kunnen bijvoorbeeld nieuwe weefsels gevormd worden bij de groei en
bij het vervangen van cellen na verwonding.
Soorten stoffen
Stoffen zijn te verdelen in twee soorten:
-organische stoffen: stoffen waaruit organismen zijn opgebouwd. Deze stoffen zijn
energierijk.
-anorganische stoffen: stoffen die zowel voorkomen in organismen als in de niet-levende
natuur. Deze stoffen zijn energiearm.
Organische stoffen: koolhydraten, vetten, eiwitten, alcohol, glucose en houtstof.
Anorganische stoffen: water, zuurstof, koolstofdioxide en mineralen (zuurstof en
koolstofdioxide zijn gassen).
Fotosynthese
In groene plantencellen kan fotosynthese plaatsvinden. Dit is een proces waarbij water en
koolstofdioxide worden omgezet in zuurstof en glucose, met behulp van licht. Het is een
scheikundige reactie die alleen in bladgroenkorrels plaatsvindt als er licht op valt. Met een
microscoop kun je de bladgroenkorrels zien. De lichtenergie wordt gebruikt om door
fotosynthese glucose te vormen. Van de glucose kan een plant andere organische stoffen
maken. Daardoor kan de plant leven en groeien. Hiervoor is ook energie nodig. Die krijgt de
plant door een deel van de glucose te verbranden.
Voorwaarden voor fotosynthese
-Er moet voldoende (zon) licht zijn, in het donker stopt de fotosynthese.
-Het kan alleen plaatsvinden in groene delen van de plant.
-In het omringende milieu moet koolstofdioxide aanwezig zijn.
-De plant moet water op kunnen nemen.
-De temperatuur moet gunstig zijn: niet te warm en niet te koud. Hitte beschadigt de cel. Bij
vorst stopt de fotosynthese.
Verbranding
Elk type cel krijgt energie doordat verbranding plaatsvindt. Daarbij reageert een brandstof
(meestal glucose) met zuurstof en wordt koolstofdioxide en water gevormd. Voor de
verbranding hebben de cellen naast glucose ook zuurstof nodig. Door de ademhaling komt
bij dieren zuurstof via het bloed bij de cellen en gaat het koolstofdioxide die daarbij ontstaat
het lichaam weer uit. Ook bij de plant worden het koolstofdioxide en water die ontstaan bij
verbranding, afgegeven aan de omgeving. Als er licht is, wordt dit voor de fotosynthese
gebruikt. Planten maken de benodigde glucose zelf door fotosynthese. Veel dieren (en ook
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Yaraweel. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €10,49. Je zit daarna nergens aan vast.