Psychodiagnostiek
1 INLEIDING: PSYCHODIAGNOSTIEK BINNEN DE KLINISCHE
PSYCHOLOGIE
Definitie psychodiagnostiek = het op wetenschappelijk verantwoorde wijze verzamelen van
informatie omtrent de persoon en zijn situatie met het oog op het nemen van beslissingen.
Geen doel, maar middel om tot een beslissing te komen.
Binnen klinische setting gericht op verbeteren psychische en/of psychosociale toestand van persoon
en omgeving.
Altijd voortkomt uit vraag (individu/omgeving).
Goed uitvoeren taak diagnosticus:
- Hoogte inhoudelijke theorieën vakgebied.
- Verstand verschillende onderzoeksmiddelen.
- Ander aspect: nauwe interactie.
- Onduidelijkheid omtrent hulpvrager.
- Besliskunde
- Psychodiagnostiek: psychodiagnostisch proces + wetenschappelijk verantwoorde wijze
toepassen.
1.1 DE WERKVELDEN
Verschillende werkvelden: b-ggz, s-ggz, ziekenhuis, revalidatiecentrum of verpleeghuis.
- Generalistische ggz (basis/b-ggz): kleinschalig, kort tijdbestek: primaire klachten
- Gespecialiseerde ggz (sggz): uitgebreid
Verschillen toe te schrijven aan: aard en ernst.
Basis-ggz – 2 groepen:
1. Relatief enkelvoudige psychische problematiek
2. Complexe/chronische aandoeningen: focus op herstel.
DSM-5-classificiatie moet om behandeling te indiceren.
Sggz – ernstigere problematiek: behandeling gericht op complexe psychische problematiek alsook
psychosociale klachten en/of levensfaseproblematiek.
Overeenkomst beide zorgcircuits: functie van intake is hetzelfde = inventariseren en beslissen of de
cliënt met zijn hulpvraag bij deze zorgverlener aan het juiste adres is.
Vier typen psychologen:
1. Basispsycholoog: afgeronde universitaire master in de psychologie (bij voorkeur BAPD): geen
beschermde titel.
a. Werkt altijd onder supervisie van een van de andere 3.
2. Gezondheidszorgpsycholoog: Wet-BIG
3. Klinische (neuro)psycholoog: Wet-BIG
4. Psychotherapeut: Wet-BIG
Verdere registraties: BAPD, psycholoog-NIP, registratie seksuoloog, registratie CGT.
1
,1.2 POPULATIE EN PROBLEMATIEK
Binnen klinische setting vindt hulpverlening plaats aan personen van alle leeftijden met psychische
problematiek.
- Volgens classificatiesysteem: DSM-5
- Geen stoornis te classificeren: relationele klachten of psychosociale
(levensfase)problematiek.
o Bijv. klachten n.a.v. rouwproces, echtscheiding, midlifecrisis.
Gezondheidspsycholoog onderscheidt zich doordat deze veelal hulp verleent aan mensen met
somatische aandoening die als gevolg van deze aandoening psychische klachten ervaren.
- Somatoforme stoornissen.
Gezondheidspsycholoog Relatief normale psychosociale gedragsaspecten in relatie tot gezondheid
en ziekte.
Psychologen in klinische setting afwijkend en slecht aangepast (disfunctioneel) gedrag.
1.3 VERWIJZING EN DOORVERWIJZING
Via erkend verwijzer: HA of medisch specialist.
- Vergoeding: altijd verwijzing nodig.
Indicatie aanvullend behandel-/begeleidingstraject te volgen: eigen beheer, intern of extern.
- In overleg met cliënt: afhankelijk van aard en ernst problematiek, doelstellingen van de
instelling en expertise van de psycholoog.
o Intern: zorgprogramma (andere afdeling)
o Extern: terug-verwijzing naar HA/medisch specialist, doorverwijzing sggz.
Doorverwijzing gaat ten koste van de continuïteit van de zorg aan de cliënt.
1.4 MULTIDISCIPLINAIRE SAMENWERKING
Kenmerkend: klachten worden besproken door verschillende hulpverleners met uiteenlopende
wetenschappelijke/professionele competenties.
- Resulteert: holistische benadering
- Klachtenpatroon verklaren/beïnvloeden: biopsychosociaal model.
In discipline:
- Op elkaar afstemmen
- Ondersteunen bij uitvoering van taken en verantwoordelijkheden
Voorwaarde: basale theoretische uitgangspunten, vakjargon van andere disciplines en adequate
sociale vaardigheden.
1.5 PSYCHODIAGNOSTISCHE TAAK
Psychodiagnostiek: ondersteunende functie voor het gehele hulpverleningstraject.
- Meestal bij aanmelding
- Gedurende traject kan ook: nieuwe informatie, behandeling stagneert.
2
,Doelen:
1. Aangemelde cliënte voor hulp aan het juiste adres is.
2. Onderzoeken aard en ernst van de klachten, hoe worden begrepen en welke wijze de cliënt
het beste kan worden geholpen.
Informatie inwinnen: bronnen, methoden en instrumenten.
- Aanvullende informatie: medische onderzoeken (hersenonderzoek, psychofysiologische etc.).
Disfunctionele gedragsclusters = syndromen.
Nodig: DSM-5 alsook sterke en zwakke kanten van persoon in kaart brengen.
Noodzakelijk alle bronnen coherent samen te voegen: holistische theorie.
Verschillende domeinen gericht (afhankelijk van reden verwijzing en hulpvraag).
Intelligentieonderzoek Niveau en structuur van intelligentie: WAIS, WISC, Drenth-serie,
werkwijze, omgaan met taken, DAT of Raven.
tijdsdruk en flexibiliteit.
Persoonlijkheidsonderzoek Ph-kenmerken in kaart brengen MMPI-2, NPV-2, HEXACO,
invloed op klachtenpatroon NEO-PI-R
Projectief onderzoek of Kwalitatief: relatief ongestructureerd, TAT, ZAT, Rorschachtest.
indirecte methoden taak weinig duidelijk voor cliënt.
- Zwak : exploratief en
aanvullend
Neuropsychologisch Hogere cognitieve functies: aandacht, Verbale leer- en
onderzoek geheugen, taal, motoriek en geheugentaak, Stroop-kleur-
perceptie. woordtaak, Behavioral
- Relatie tussen hersenen en assessment of the
gedrag. dysexecutive syndrome.
Probleemgericht Klachten nader onderzoek, gescreend BDI, SCL-90 UCL.
onderzoek andere relevante klachten
- Hoe iemand geneigd is met
problemen om te gaan
1.6 LEERDOELEN:
- Uitgangspunten van klinische psychologie
- Verschillende werkvelden en registraties onderscheiden
- Overzicht over procedures van verwijzing, doorverwijzing en MD-samenwerking
- Verschillende domeinen van onderzoeksinstrumenten, alsook relevantie voor diagnostiek.
2 DIAGNOSTISCHE CYCLUS IN DE PRAKTIJK VAN DE KLINISCHE EN
GEZONDHEIDSPSYCHOLOGIE
2.1 ACHTERGROND VAN DE DIAGNOSTISCHE CYCLUS
Richtlijnen verantwoorde diagnostische procedure om mogelijke oordeelsfouten te voorkomen.
- Empirische cyclus voor experimenteel onderzoek als basis.
Beiden: helder krijgen onderzoeksvraag en op verantwoorde wijze vinden van een antwoord via
logisch redeneren en verzamelen empirische gegevens.
3
, Verschil:
- Wetenschappelijk onderzoek gericht op generaliseerbare antwoorden.
- Diagnostiek op zoek naar (unieke) antwoorden voor een individu of specifieke groep
Belangrijkste richtlijnen (uit de wetenschapstheorie) direct toepasbaar voor diagnostische praktijk:
- Toets vermoedens (hypothesen) aan gegevens en stel (voor)oordelen bij als daar aanleiding
toe is.
- Zoek doelgericht en systematisch naar bepaalde patronen en houd rekening met de
consistentie in die patronen.
- Hanteer theoretische verantwoorde redeneringen en gegevens uit recent wetenschappelijk
onderzoek.
- Gebruik voldoende betrouwbare en valide diagnostische onderzoeksmiddelen.
- Leg verantwoording af aan collega’s en cliënten door de denk- en werkwijze steeds te
expliciteren.
Zie boek pag. 14 voor voorbeelden bij de richtlijnen!
Doel van formalisering van diagnostische proces = voorkomen en beperken van oordeelsfouten, en
het streven naar transparantie (controleerbaarheid).
- Ontstaat overdraagbaar raamwerk: in opleiding
- Communicatie tussen professionals bevorderd door eenduidige werkwijze
- Onderzoek doen wordt gemakkelijker
Bruyn (2003) = hypothese-toetsend model
t alysen
klach 1 :
Stp
4 e-:
Stp
cati
d
in r o
p -Stap
lem
b 2 :
lys e Stap
an 3 : an lys e
lysverk ein
an gs-
2.2 AANMELDINGEN EN HULPVRAGEN
Start met aanmelding van een cliënt: doorverwijzing/eigen initiatief.
Taken psycholoog:
- Professioneel en ethisch verantwoord opdracht accepteren
- Inschatten eigen deskundigheid voldoende
- Geen sprake van rolverwarring
- Vooraf helderheid verwachtingen (werkwijze, kosten e.d.).
- Vooraf helder wie opdrachtgever en cliënt(en) zijn
o Eigen initiatief of instemming is doorverwezen = cliënt opdrachtgever
o Soms ook ouders/behandelaar/rechtbank.
4