Economie is de studie naar het keuzegedrag van mensen. De keuze om iets wel of niet te
doen. Het is daarbij ook een studie die uitgaat van schaarste. Je hebt een pot middelen en
daar wil je in je dagelijkse leven keuzes mee maken. De wetenschap van economie is
gebaseerd op modellen en theorieën. Daarbij wordt gebruik gemaakt van abstracties van de
werkelijkheid en van assumpties (aannames). Economie is er in twee verschillende vormen:
- Algemene economie: descriptieve studie naar de economische realiteit; en
- Bedrijfseconomie: toepassingsgerichte studie naar keuzeproblemen van
ondernemingen.
Buiten de twee vormen zijn er ook verschillende niveaus: ten eerste de micro-economie. De
micro-economie houdt zich bezig met activiteiten binnen een onderneming/huishouden. Ten
tweede de macro-economie. De macro-economie houdt zich bezig met het gehele
economische landschap. Tot slot hebben we ook de meso-economie en deze houdt zich
bezig met activiteiten binnen de bedrijfstak waar een organisatie in zit, ofwel: studie naar in
categorieën verenigde ‘huishoudens’. We gaan het deze cursus met name hebben over de
micro-economie.
Het doel van de micro-economie is het analyseren van de marktmechanismen die relatieve
prijzen tussen goederen en diensten bepalen en beperkte middelen toewijzen aan
alternatieve toepassingen. Micro-economie toont de omstandigheden waaronder vrije
markten leiden tot gewenste allocaties (vraag en aanbod). Het analyseert daarbij ook
marktfalen, waarbij markten geen efficiënte resultaten opleveren.
Micro-economische theorie begint typisch met de studie van een enkel rationeel en nut
maximaliserend individu. Voor economen betekent rationaliteit dat een individu stabiele
voorkeuren bezit die zowel volledig als transitief zijn.
Binnen de micro-economie is het volgende economische model van individueel gedrag op te
maken:
1) Mensen maken een keuze op basis van wat hen zelf gelukkig maakt. Denk hierbij
aan het utilitarisme: het maximale nut bereiken. De grafiek van de nutsfunctie is een
aflopende lijn. De eerste bak koffie is nuttiger dan de tweede bak koffie en een
duizendste bak koffie heeft amper nut.
2) Mensen beoordelen welke kosten aan verschillende keuzes kleven. Denk hierbij aan
middelen die schaars zijn en alternatieve kosten: kosten van het meest aantrekkelijke
alternatief zijn opgeofferd. Bijvoorbeeld als ik nu een kop koffie haal, dan kan ik geen
pak hagelslag meer halen.
3) Mensen kiezen voor de optie die uiteindelijk het meeste geluk oplevert. Het maximale
nut: het nut is hoger dan de kosten. De optimale keuze is dan het marginale nut = de
marginale kosten.
De volgende tabel is een tabel om aan vast te houden. Deze tabel bevat de economische
beginselen:
Individu (micro) Collectief (macro)
Streven naar nutsmaximalisatie Vrije markten werken disciplinerend
Rationeel Overheidsingrijpen alleen dienstbaar bij het
falen van de markt
Volledig geïnformeerd
Verdisconteren onzekerheid en tijd
Stabiel en consistent in keuzes
Rationale keuzetheorie
,Macro-economie
De grondlegger van de economie is Adam Smith. Adam gaat uit van een perfecte markt. Uit
dit alles heeft Adam Smith de zogenaamde onzichtbare hand geïntroduceerd. De
onzichtbare hand – prijsmechanisme – is het zelfregulerende effect van de markt. Op het
moment dat iedereen zijn eigen belang nastreeft, creëert men collectieve welvaart. Het
prijsmechanisme – de onzichtbare hand – is het proces waarbij vraag en aanbod op elkaar
reageren. De uitkomst is de evenwichtsprijs.
Kortom: prijsmechanisme houdt in dat vraag en aanbod op elkaar reageren. Het is het
zelfregulerende effect van de markt, doordat iedereen zijn eigen belang nastreeft. En door dit
prijsmechanisme ontstaat er een evenwichtsprijs. Er liggen enkele veronderstellingen –
assumpties – ten grondslag aan dit prijsmechanisme:
- Een volmaakt competitieve markt: het tegenovergestelde hiervan is een monopolie.
Een monopolie is een markt waarbij één ondernemer de enige aanbieder is. Het
perfecte voorbeeld hierbij is de NS.
- Vrije toe- en uittreding op de markt: alle partijen kunnen vrij toe- en uittreden op de
markt.
- Volledige informatiesymmetrie: alle partijen beschikken over dezelfde informatie.
- Standaardproducten/homogene producten: alle producten zijn gelijk aan elkaar.
- Een rationeel denkend mens: rationeel handelen is keuzes maken op basis van
volledige informatie, weten wat je het liefst wil en de gevolgen van keuzes voerzien.
De perfecte markt (onzichtbare hand) van Adam Smith: de markt bestaat uit vraag en
aanbod en een som van individuen. Op die markt vinden transacties plaats tussen goederen
en diensten tegenover geld. De coördinatie vindt plaats met de ‘onzichtbare hand’ het
zogenoemde prijsmechanisme. Dit betekent heel veel vraag en weinig aanbod, dan zal je
zien dat de prijs vrij hoog is. De prijs is vervolgens weer bepalend voor keuzes.
Met dit alles hangt ook de prijselasticiteit samen. Dit is de reactie van vraag en aanbod op
prijsveranderingen van producten of diensten. Aangenomen wordt dat een stijging van de
prijs leidt tot een afname in de vraag. De prijselasticiteit geeft aan hoe sterk deze reactie op
de prijsverandering is.
Prijselasticiteit berekenen: stel je voor dat als de prijs van een product met 5% stijgt, de
gevraagde hoeveelheid dan met 10 daalt. De prijselasticiteit wordt dan: -10 gedeeld door +5
de uitkomst is dan -2. Dit betekent dat voor iedere procent dat de prijs stijgt, de gevraagde
hoeveelheid met 2% daalt. De prijselasticiteit geeft dus aan met hoeveel procent de
gevraagde hoeveelheid daalt als de prijs met één procent stijgt.
- Volkomen inelastische vraag: hierbij reageert de vraag niet op een verandering van
de prijs. Consumenten blijven ook na prijsverhoging net zoveel kopen als voorheen.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan benzine. Gevolg: omzetverhoging.
- Relatief inelastische vraag: indien de waarde van de prijselasticiteit tussen de -1 en
de 0 ligt is er sprake van een zwak negatief verband. Bij een prijsstijging gaat de
consument wel minder van het product komen, maar de vraag reageert minder dan
evenredig op de prijs. Gevolg: omzetverhoging.
- Relatief elastische vraag: indien de waarde van de prijselasticiteit kleiner is dan -1 is
er sprake van een sterk negatief verband. Bij een prijsstijging gaat de consument veel
minder van het product kopen. De vraagt reageert meer dan evenredig op de prijs.
Gevolg: omzetdaling.
Verkeersvergelijking van Fisher (= omzet in de economie): deze verkeersvergelijking legt
een verband tussen de geldstroom en de goederenstroom. Je kan eruit afleiden of een
toename of afname van de hoeveelheid geld die wordt uitgegeven leidt tot een stijging van
de productie of van de prijzen.
, M X V = P X T = omzet in de economie
M staat voor de hoeveel geld (money)
V staat voor de omloopsnelheid (velocity)
P staat voor prijsniveau (price)
T staat voor het aantal transacties (trade)
De linkerkant (M X V) staat voor de geldstroom en de rechterkant (P X T) staat voor de
goederenstroom.
Dit houdt weer verband met inflatie: inflatie treedt op als er sprake is van een algemene
stijging van de prijzen van goederen en diensten en niet alleen van individuele producten. Dit
betekent dat je vandaag minder kunt kopen voor één euro dan gisteren. Met de
verkeersvergelijking kunnen we zichtbaar maken onder welke voorwaarde een groei van de
geldhoeveelheid kan leiden tot inflatie of tot een groei van de productie. De vergelijking is
daarna eenvoudig. Als de linkerkant stijgt, zal ook de rechterkant stijgen (of andersom).
Dan gaan we verder met marktfalen. Marktfalen is het tekortschieten tussen vraag en
aanbod. Marktfalen kan onder andere optreden indien er geen perfecte competitieve markt
is, denk hierbij aan: prijsafspraken (kartel); beperkt aanbod (monopolie).
Marktfalen hangt samen met negatieve externe effecten (coase-theorie en vuurwerkshow) en
met positieve externe effecten. Bij negatieve externe effecten daalt de welvaart van de
externe partij. Bij positieve externe effecten neemt de welvaart van de externe partij toe.
Voorbeelden van negatieve externe effecten:
Door de milieuvervuiling van een producent daalt de welvaart van anderen; of
Het vandalisme rond voetbalwedstrijden. De kosten van de politie, de kosten van het
opruimen van de rommel en de schade die ontstaat zijn allemaal niet in de prijs van
de kaartjes meegenomen.
Voorbeeld van positief extern effect:
Het meeluisteren naar de muziek van de buren als je in de tuin zit. Het is een positief
extern effect indien je het leuke muziek vindt (negatief als je het geen leuke muziek
vindt).
Er zijn twee oplossingen voor marktfalen: de particuliere oplossing, zoals de coase-theorie
en de overheidsingrijpende oplossing. Bij overheidsingrijpen kan je denken aan quota,
minimum-/maximumprijzen en eigendomsrechten. De coase-theorie gaat er van uit dat als je
twee partijen vrij laat onderhandelen over de optimale oplossing – de oplossing die de
maatschappelijke welvaart maximaliseert – de optimale oplossing altijd zal worden bereikt.
Dit is volgens de coase-theorie onafhankelijk van de geldende rechtsregels. De coase-
theorie stelt dat particulieren economische deelnemers het probleem van negatieve externe
effecten kunnen oplossen. De veroorzaker van het probleem kan onderhandelen met het
‘slachtoffer’ en zo diens welvaartsverlies compenseren (denk hierbij aan het voorbeeld van
de vuurwerkshow).
Op het moment dat je de macro-economie in de praktijk beschrijft:
- Indien het aanbod wordt beperkt, wordt de prijs verhoogd. Denk hierbij aan de
huizenprijzen. Het aanbod is gigantisch laag dus de prijs is verhoogd. Voor
ondernemers geldt het volgende: lage prijs, mensen willen niet toetreden op de markt
en hoge prijs, mensen willen wel toetreden op de markt.
Tot slot hebben we nog de economische groei. De economische groei kan berekend worden.
De economische groei berekenen we door middel van vijf factoren: consumptie, investering,
overheidsbestedingen, export en import. De berekening is dan als volgt:
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper janiquebax2001. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,99. Je zit daarna nergens aan vast.