HC relatievermogensrecht II.
HC 1 (1 feb): schuldeisers en het huwelijksvermogensregime, overgangsrecht.
Stappen:
1. Gemeenschapsschuld of privéschuld? Art. 1:94 jo. 1:95 BW.
a. Art. 1:95 BW = voor meer dan de helft met privé gefinancierd dan privé.
2. Aansprakelijkheid = degene van wie je de prestatie kan vorderen.
a. Degene die handelt is aansprakelijk.
b. 2 uitzonderingen:
i. Art. 1:85 BW -> hoofdelijke aansprakelijkheid voor huishoudelijke
schulden.
ii. Art. 1:102 BW -> ontbinding gemeenschap dan blijft de handelend
persoon aansprakelijk. De niet-handelend persoon wordt aansprakelijk
voor gemeenschapsschulden waarvoor deze voorheen niet
aansprakelijk was.
3. Verhaalsmogelijkheden/uitwinbaarheid = welke vermogensbestanddelen zijn
verhaalsobjecten/voor uitwinning vatbaar.
a. Uitwinbaarheid = welk goed kan worden geëxecuteerd/beslag op worden
gelegd.
b. Verhaal = als de opbrengst er dan is, hoeveel kan de schuldeiser hiervan
verhalen.
c. Art. 3:276 BW -> staat in met je hele vermogen.
d. Art. 3:166 BW -> eenvoudige gemeenschap. Kan niet worden ontbonden.
i. Slechts jouw aandeel is uitwinbaar.
e. Art. 1:96 BW
i. Lid 1 -> schuldeiser (prive en gemeenschap) kan executeren het
privévermogen van de handelend persoon en de gemeenschap van
goederen.
ii. Lid 2 -> gemeenschapsschuld dan kan B goederen in het
privevermogen van A aanwijzen.
iii. Lid 3 -> als we praten over priveschulden dan kan het hele goed wel
worden uitgewonnen maar het verhaal voor de privéschuldeiser is
beperkt tot de helft. De andere helft gaat naar het privévermogen van
B.
f. Art. 1:95a BW = de redelijke vergoeding.
g. Schuld aangegaan door een onderneming, ook al valt deze buiten de
gemeenschap, wordt een gemeenschapsschuld, want deze is niet
uitgezonderd in art. 1:94 lid 7 BW.
h. Art. 1:102 BW = als B aansprakelijk is geworden dan geldt voor deze weer
art. 3:276 BW -> aansprakelijk met gehele vermogen. Maar slechts goederen
die B heeft verkregen uit de ontbonden huwelijksgemeenschap.
i. Art. 1:99 BW.
ii. Art. 3:192 BW = tot de gemeenschap behorende schulden kunnen op
de goederen van de gemeenschap worden verhaald.
iii. Art. 1:102 BW voorkomt dat gebruik moet worden gemaakt van
pauliana, want dan kan schuldeiser stellen dat ex-echtgenoten de
goederen snel hebben verdeeld waardoor de verhaalspositie
verslechterd.
4. Draagplicht = wie had die in de portemonnee moeten voelen.
, a. Art. 1:96 lid 4 en 5 BW = vergoedingsrecht. Om dat te voorkomen lid 2, dan
vallen verhaal en draagplicht samen.
b. Art. 1:100 BW = gemeenschapsschulden ieder voor de helft + privéschulden
geheel voor een.
Van hieronder nog niet behandeld.
Overgangsrecht 2012.
Artikel V (overgangsbepaling derde tranche)
1. Art. 1:87 BW is slechts van toepassing op vergoedingsvorderingen die ontstaan op
grond van verkrijgingen, voldoeningen of aflossingen die na het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet plaatsvinden. Op de vergoedingsvorderingen die zijn
ontstaan op grond van verkrijgingen, voldoeningen of aflossingen die vóór dat tijdstip
hebben plaatsgevonden, blijft het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk
voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
2. Op een gemeenschap van goederen, ontstaan vóór de inwerkingtreding van deze
wet, is art. 1:94 lid 2 sub c en lid 5 sub b BW niet van toepassing.
3. Art. 1:95 lid 1 tweede en derde zin, en lid 2 BW is slechts van toepassing op
vergoedingsvorderingen die ontstaan op grond van verkrijgingen, voldoeningen of
aflossingen die na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet plaatsvinden. Op de
vergoedingsvorderingen die zijn ontstaan op grond van verkrijgingen, voldoeningen
of aflossingen die vóór dat tijdstip hebben plaatsgevonden, blijft het recht van
toepassing zoals dat gold onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet.
4. Art. 1:96 lid 3 tweede zin, en lid 4 tweede zin BW is slechts van toepassing op
vergoedingsvorderingen die ontstaan op grond van voldoening van schulden die na
het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet plaatsvindt. Op de
vergoedingsvorderingen die zijn ontstaan op grond van voldoening van schulden die
vóór dat tijdstip heeft plaatsgevonden, blijft het recht van toepassing zoals dat gold
onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
5. Art. 1:96a BW is niet van toepassing indien de begunstiging op het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet reeds onherroepelijk was.
6. Art. 1:99 BW, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing in de gevallen waarin op het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een verzoek als bedoeld in art. 1:99 lid 1
sub b, c of d BW reeds is ingediend of een overeenkomst als bedoeld in artikel 99,
eerste lid, onder e, van dat boek reeds is gesloten, maar nog geen inschrijving in de
registers van de burgerlijke stand heeft plaatsgevonden.
7. Op de hoofdelijke aansprakelijkheid die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van
deze wet ter zake van gemeenschapsschulden door ontbinding van een
gemeenschap is ontstaan, blijft art. 1:102 BW, zoals dat artikel luidde onmiddellijk
voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing.
8. De artikelen 1:119 en 1:166 derde zin BW, zoals deze luidden vóór de
inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op vóór dat tijdstip gemaakte
of gewijzigde huwelijkse voorwaarden.
9. De artikelen 1:122 tot en met 1:128 BW, zoals die artikelen luidden onmiddellijk
voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven van
toepassing op gemeenschappen van winst en verlies en van vruchten en inkomsten,
overeengekomen vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
,Overgangsrecht 2018.
1. Op een gemeenschap van goederen, ontstaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet, blijft art. 1:94 BW van toepassing, zoals dat artikel luidde op de dag
voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.
2. Op een gemeenschap van goederen, ontstaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet, is art. 1:96 lid 3 BW n.v.t.
3. Overgang art. 61 Fw. Art. 61 van de Faillissementswet is slechts van toepassing op
een faillissement dat is uitgesproken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze
wet. Op een faillissement dat is uitgesproken vóór dat tijdstip, blijft het recht van
toepassing zoals dat gold op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze
wet.
Draagplicht en overgangsrecht
- HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:636.
- “De hiervoor in 3.3.2 genoemde wet voorziet niet in een bijzondere regel van
overgangsrecht voor art. 1:100 lid 2 BW. Aangenomen moet daarom worden dat
deze bepaling vanaf 1 januari 2018 van toepassing is op de verdeling van een
huwelijksgemeenschap die na die datum wordt ontbonden. Nu de onderhavige
gemeenschap is ontbonden vóór 1 januari 2018, is daarop art. 1:100 lid 1 (oud) BW
van toepassing. Het onderdeel faalt derhalve.”
Art. 1:95a BW en overgangsrecht
- Rechtbank Den Haag 19 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12839.
- “Daarbij overweegt de rechtbank dat ook het beroep van de man op artikel
1:95a BW (zoals dat sinds 1 januari 2018 geldt), waarin is bepaald dat indien
een onderneming buiten de gemeenschap valt, ten bate van de
gemeenschap een redelijke vergoeding komt, niet slaagt. De rechtbank is met
de vrouw van oordeel dat dit artikel bedoeld is voor de (nieuwe) beperkte
gemeenschap. Nu partijen vóór 1 januari 2018 in gemeenschap van
goederen zijn gehuwd, is dit artikel in dit geval niet van toepassing.”
- Let op: Wet tegengaan huwelijkse gevangenschap, 1e Kamer.
HC 2 (8 feb): de beperkte gemeenschap van goederen.
, Art. 1:94 BW -> beperkte gemeenschap van goederen.
1. Alle voorhuwelijkse gemeenschappelijke goederen.
a. Verhouding maakt niet uit, bijv. 30% vs. 70% dan alles gemeenschappelijk.
b. Art. 1:100 BW -> 50/50. Zo makkelijk vermogen her te verdelen.
c. Wil je die verhouding beantwoorden dan moeten ze huwelijkse voorwaarden
maken of bij ontbinding een (verdelings)ovk sluiten over de verhouding.
d. Besl. spijt op tante regeling.
2. Alles wat de echtgenoten daarna hebben verkregen.
1 uitzondering -> zaaksvervanging, art. 1:95 BW.
Heeft het nog wel zin om een uitsluitingsclausule op te nemen? Ja, want men kan de
beperkte gemeenschap van goederen uitbreiden middels huwelijkse voorwaarden. Hierdoor
moet je een uitsluitingsclausule opnemen wil je toch iets buiten de gemeenschap houden.
- Art. 1:94 lid 4 BW -> de uitsluitingsclausule gaat altijd voor.
- HR 1980 -> de uitsluitingsclausule dwingt.
Art. 1:94 lid 3 sub b BW = insluitingsclausule. Goed valt dan juist in de gemeenschap. Bij
scheiding wil je misschien niet dat het goed in de gemeenschap valt, maar bij overlijden
wellicht wel. Insluitingsclausule zonder voorwaarde zien we bijna nooit. Bij overlijden kan de
reden zijn besparing van erfbelasting. In- en uitsluitingsclausule worden op elkaar geprikt.
Regelen dan in welke situatie de in- en in welke situatie de uitsluitingsclausule geldt.
Opschortende voorwaarde dat het huwelijk eindigt door overlijden. Ontbindende voorwaarde
dat het huwelijk eindigt door echtscheiding.
Voorheen voorwaardelijke verbintenisrechtelijke clausule nodig. Sinds de komst van de
insluitingsclausule opgelost. Die is goederenrechtelijk en kan aan een voorwaarde worden
verbonden.
Art. 1:94 lid 5 BW -> verknochtheid is niet veranderd.
Te bespreken casusposities/rechtspraak, onder meer:
1. Voorhuwelijkse vergoedingsverbintenissen