Literatuur relatievermogensrecht.
Week 1 (1 feb): schuldeisers en het huwelijksvermogensregime.
Bestudeer F.W.J.M. Schols, CJB 2019/1 (titel: Over aangebracht vermogen en de balans
tussen de belangen van de schuldeisers en de andere echtgenoot in het
huwelijksvermogensrecht - Een Caribisch huwelijksvermogensrechtelijk onderzoek onder
(kandidaat-)notarissen).
- https://app.ro2.nl/content/RO-BOOM-MAG-CJB_2211-3266_2019_008_001_002
Voor een goed begrip van het relatievermogensrecht is de bestudering van de positie van de
diverse soort schuldeisers van groot belang. Ontwerp voor uzelf een (al dan niet
schematisch) overzicht met vermelding van de relevante wetsartikelen waaruit blijkt hoe het
relatievermogensrechtelijk zit met schuldeisers van een van de echtgenoten wat betreft de
aansprakelijkheid, de verhaalbaarheid en de draagplicht. Vul uw schema na het college aan.
Stappen:
1. Art. 1:94 BW -> kijken wat in de gemeenschap valt en wat niet.
a. Ook kijken of er sprake is van een uitsluitingsclausule.
2. Art. 1:96 BW
a. Lid 1 -> voor een schuld van een echtgenoot kunnen zowel de goederen van
de gemeenschap als de eigen goederen worden uitgewonnen, ongeacht of
sprake is van een gemeenschapsschuld of privéschuld.
b. Lid 2 -> voor een in de gemeenschap gevallen schuld van een echtgenoot
kunnen de eigen goederen van deze echtgenoot niet worden uitgewonnen,
indien hij goederen van de gemeenschap aanwijst, die voldoende verhaal
bieden.
c. Lid 3 -> het verhaal van een privéschuldeiser is in Nederland per 1 januari
2018 beperkt tot de helft van de opbrengst van een uitgewonnen
gemeenschapsgoed.
3. In artikel 1:85 BW is bepaald dat de ene echtgenoot naast de andere echtgenoot
aansprakelijk is voor de door deze ten behoeve van de gewone gang van de kosten
van de huishouding aangegane verbintenissen. Dit betekent dat de schuldeiser zich
niet alleen kan verhalen op de gemeenschap maar ook op het privévermogen
(bijvoorbeeld geërfd vermogen) van de echtgenoot die deze schuld niet aanging.
Week 2 (8 feb): de beperkte gemeenschap van goederen.
Huijgen, JBN 2018(7-8) 33 Nieuw huwelijksvermogensrecht: opnieuw een aandachtspunt
gesignaleerd.
Door art. 1:94 lid 2 BW valt de gemeenschap van voor het huwelijk in de gemeenschap van
goederen die ontstaat door het huwelijk (boedelmenging).
HR 21 april 2016 = M en V gehuwd in 1988 tot 2000. Hebben een woning gekocht in 1992.
Koopprijs 454.000 gulden. V betaald 330.000 uit privevermogen, M 90.000 en uit de
gemeenschap 34.000.
Oordeel -> met betrekking tot de hier bedoelde woning een eenvoudige gemeenschap in de
zin van afdeling 3.7.1. BW tot stand was gekomen gelet op de verkrijging door beide
echtgenoten terwijl het onroerend goed vrijwel volledig uit privémiddelen was gefinancierd.
Toen hadden ze art. 1:124 lid 2 BW wat lijkt op art. 1:95 BW nu. Zei dat goederen anders
dan om niet verkregen buiten de gemeenschap bleven indien meer dan de helft van de prijs
, ten laste van het eigen vermogen van een echtgenoot komt. Dus niet de component van dat
die financiering voor meer dan de helft uit eigen middelen moet geschieden ‘bij de
verkrijging’ van het goed.
De HR oordeelde dat de meerwaarde van de gezamenlijk in eigendom verkregen woning nu
het een gemeenschap als bedoeld in afdeling 3.7.1 BW betrof, moest worden verdeeld naar
evenredigheid van het aandeel in de gemeenschap en niet evenredig aan hetgeen ten
behoeve van die verkrijging was besteed uit privévermogen (de vrouw had aanmerkelijk
meer besteed dan de man).
De belangrijkste les uit het vorenstaande is dat ondanks het feit dat de aanhef van art. 1:94
lid 2 BW wellicht anders doet vermoeden er ernstig rekening mee moet worden gehouden
dat naast de nieuwe beperkte huwelijksgemeenschap wel degelijk in de toekomst ook nog
eenvoudige gemeenschappen tussen de echtgenoten in de zin van afdeling 3.7.1 BW
kunnen ontstaan en daarmee vier verschillende vermogensposities tussen de echtgenoten
die zowel tijdens als na het einde van het huwelijk tot gecompliceerde situaties aanleiding
kunnen geven.
In dit verband wijs ik er in de eerste plaats op dat dergelijke eenvoudige gemeenschappen
die kunnen ontstaan, naast de beperkte huwelijksgemeenschap omdat bepaalde goederen
aan de echtgenoten tezamen zijn geleverd en in ieder geval voor meer dan de helft door hen
uit privévermogen zijn gefinancierd, zowel kunnen betreffen onroerende zaken als ook
roerende zaken en bijvoorbeeld aandelen op naam. Aan het criterium voor zaakvervanging
in de zin van art. 1:95 lid 1 BW waarin is bepaald dat een goed buiten de beperkte
huwelijksgemeenschap blijft indien de tegenprestatie bij de verkrijging voor meer dan de
helft ten laste van het eigen vermogen van een echtgenoot komt, is blijkens de uitspraak uit
2006 ook voldaan indien de echtgenoten een goed tezamen verkrijgen terwijl ze tezamen
(ruimschoots) de helft van het goed uit privévermogen hebben gefinancierd.
Allereerst zal men bij de verkrijging van goederen in de eenvoudige gemeenschap naast een
beperkte huwelijksgemeenschap per verkrijging een verschillende gerechtigheid in die
gemeenschap kunnen afspreken, bijvoorbeeld dat de man voor een derde gerechtigd is en
de vrouw voor twee derde. Uiteraard geldt dit niet voor de goederen die in de beperkte
huwelijksgemeenschap vallen want daarvoor geldt art. 1:100 lid 1 BW waarin is bepaald dat
de echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap hebben tenzij anders is
bepaald bij huwelijkse voorwaarden of echtscheidingsconvenant.
In de tweede plaats geldt voor de goederen die vallen in een eventuele eenvoudige
gemeenschap die naast de beperkte huwelijksgemeenschap bestaat niet de
bestuursregeling van art. 1:97 BW waarin is bepaald dat voor goederen niet op naam iedere
echtgenoot bevoegd is tot het bestuur over die goederen. Deze bepaling geldt niet voor de
eenvoudige gemeenschap waar de gewone hoofdregel van art. 3:170 lid 3 BW geldt, te
weten dat slechts de deelgenoten tezamen bevoegd zijn om over het goed te beschikken.
Uiteraard zal voor de meeste echtgenoten niet duidelijk zijn dat voor goederen uit de
eenvoudige gemeenschap die niet op naam luiden slechts de echtgenoot tezamen
beschikkingsbevoegd zijn. Hier kunnen derhalve vele situaties ontstaan van
beschikkingsonbevoegdheid bij vervreemding en bezwaring van de goederen uit de
eenvoudige gemeenschap. Gelukkig zullen de meeste problemen worden opgelost door art.
1:92 BW dat een zeer lichte eis stelt wat betreft de goede trouw van eventuele
derdenverkrijgers.
Voorts is nog een belangrijk verschil tussen de beperkte huwelijksgemeenschap en de
eenvoudige gemeenschap die daarnaast kan ontstaan, gelegen in het feit dat die
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper s-kers. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,99. Je zit daarna nergens aan vast.