Maatschappijwetenschappen – Samenvatting
Hoofdstuk 1
Paragraaf 1
Een referentiekader is het geheel van kennis, ideeën en overtuigingen van waaruit iemand denkt en
handelt. Ook wel een ‘sociale bril’: iedereen kijkt, ziet en beleeft de wereld op zijn eigen manier door
zijn eigen sociale bril. Iemands kijk op de wereld kan verschillen op basis van zijn of haar ervaringen.
Het kernconcept identiteit: het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen
voorhoudt en dat hij als kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid
van zijn perceptie over de groep(en) waar hij wel of juist niet deel van uitmaakt.
4 aspecten van identiteit:
1. Persoonlijke identiteit, wie ben ik? Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, zijn zelfbeeld
2. Sociale identiteit, bij wie hoor ik? Het deel van iemands zelfbeeld dat past bij de groepen
waarvan hij deel uitmaakt. (Groepsidentificatie).
3. Interne collectieve identiteit, wie zijn wij? Het gezamenlijke zelfbeeld en wij-gevoel van
meerdere mensen samen die zich beschouwen als groep of gemeenschap.
4. Externe collectieve identiteit, wie zijn zij? Het beeld dat de samenleving heeft groep en wel
het beeld dat ze blijvend kenmerkend voor die groep vinden.
Spanningen tussen je identiteiten kunnen ontstaan. Er kan spanning optreden wanneer iemand lid is
van meerdere groepen, we spreken dan van een loyaliteitsconflict.
Loyaliteitsconflict: als iemand de spanning voelt om te moeten kiezen tussen groepen of personen
waar hij bij hoort
Identiteit is vloeibaar: het kan veranderen door je leven heen. Een positieve identiteit is belangrijk in
de moderne samenleving.
Paragraaf 2
Het kernconcept socialisatie is het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de
groep(en) en samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en
andere vormen van omgang met anderen.
Socialisatoren zijn mensen of groepen die een cultuur overdragen.
Socialisatie bestaat uit 2 elementen:
1. Het proces van overdracht: leren wat van hen verwacht wordt in een groep of samenleving
aan nieuwkomers (bijv. kinderen, maar ook als je nieuw bent in een bepaalde omgeving).
2. Het proces van verwerving: mensen maken zich de cultuur van een groep of samenleving
eigen.
Internaliseren – een cultuur eigen maken
Socialisatie is vaak vanzelfsprekend en alledaags en gebeurt door contact met anderen.
Imitatie en identificatie: gedrag overnemen van de mensen op wie we denken te lijken en op wie we
willen lijken.
, Socialisatie is niet altijd positief: via socialisatie worden ook stereotypen en vooroordelen
overgedragen. Dit zijn cultureel aangeleerde beelden, generalisaties en veronderstellingen,
bijvoorbeeld over bepaalde groepen mensen.
Socialisatie kent 3 vormen:
1. Primaire socialisatie: socialisatie binnen kleinere groepen zoals het gezin of een
vriendengroep. Dit proces is vaak informeel.
2. Secundaire socialisatie: socialisatie die plaatsvindt in een formele omgeving, zoals een
school of een vereniging. Groepsleden nemen de waarden en normen van de groep over.
3. Tertiaire socialisatie: socialisatie die impliciet plaatsvindt, bijvoorbeeld door literatuur,
massamedia of de overheid.
Actoren – anonieme socialisatoren
Functies van socialisatie:
1. Voortzetten van een (sub)cultuur
2. Veranderen van een (sub)cultuur
3. Identificatie van het individu met anderen
4. Identiteitsontwikkeling
5. Gedragsregulatie
Paragraaf 3
Nature - eigenschappen en gedrag wordt bepaald door biologische en erfelijke factoren
(= aangeboren)
Nurture - eigenschappen en gedrag wordt verklaard door opvoeding en omgevingsfactoren
(= socialisatie en cultuur)
Het nature-nurture debat: De vraag of eigenschappen en gedrag van mensen meer worden bepaald
door natuur of cultuur/opvoeding
Het kernconcept cultuur is het geheel van waarden, voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen
en normen, die mensen als lid van een groep of samenleving verworven hebben.
Cultuurelementen:
Wat mensen in hun hoofd meedragen:
Waarden: idealen, zoals gelijkheid, vrijheid en veiligheid
Opvattingen: ideeën die passen in een samenhangend geheel van denkbeelden en overtuigingen,
zoals een christelijk of islamitisch waardensysteem
Voorstellingen: beelden, ideeën en verhalen die mensen hebben bij een bepaalde gebeurtenis, zoals
de Tweede Wereldoorlog
Wat je aan de buitenkant kunt zien of merken:
Uitdrukkingsvormen: zoals mode, eetgewoontes, taal, architectuur, kunst en symbolen,
bijvoorbeeld: een vlag of een religieus voorwerp.