Inhoud samenvatting
1: Inleiding geneesmiddelen, gezondheid en ziekte (Farmacodynamiek en -kinetiek)
Docent R.F. Peterson
2: Hart en vaten 1
Docent R.F. Peterson
3: Hart en vaten 2
Docent R.F. Peterson
4: Bloed
Docent R.F. Peterson
5: Inleiding ASA
Docent F.J. Voskuil en E.J.M. Dokter
6: ASA en therapiegevolgen
Docent F.J. Voskuil en E.J.M. Dokter
7: Richtlijnen bij comorbiditeit in de mondzorg
Docent F.J. Voskuil en E.J.M. Dokter
8: Afweer en immunologie
Docent F.J. Voskuil en E.J.M. Dokter
9: Maagdarmkanaal
Docent F.J. Voskuil en E.J.M. Dokter
10: Longen
Docent R.F. Pterson
11: Endocrinologie en zwangerschap
Docent F.J. Voskuil en E.J.M. Dokter
12: Zenuwstelsel
Docent F.J. Voskuil en E.J.M. Dokter
13: Tractus urogenitalis
Docent F.J. Voskuil en E.J.M. Dokter
14: Bewegingsapparaat
Docent F.J. Voskuil en E.J.M. Dokter
,Inleiding geneesmiddelen, gezondheid en ziekte (Farmacodynamiek
en kinetiek)
Verschil in gezondheid tussen rijke en arme landen verklaard door:
• Leefomstandigheden
• Beschikking over apparatuur, professionals, infrastructuur
• Medicatie: weinig medicatie of geld
– Antibiotica weinig beschikbaar
6 verschillende werkingen van geneesmiddelen:
1. Curatief (causale werking; bijv. Antibiotica): genezen, causale werking
2. Symptoombestrijding (oorzaak blijft, symptoom als pijn gaat weg)
3. Preventieve werking (bijv. Hepatitis B vaccinatie, anticonceptie)
4. Diagnostiek (contrastmiddel bij Röntgen) -> spuit vloeistof in de vaten
5. Aanvulling tekorten (Vit. D, insuline)
6. Placebo-effect
Farmacodynamiek = wijze waarop werkingsmechanismes tot stand komen
Werkingsmechanisme 1
Genezen/ curatief
- Anti-biotica, bijv. Ciproxin-> urineweginfectie
- Micro-organisme wordt gedood door celwand, DNA of cytoplasma te beschadigen: daardoor
kunnen er geen processen meet in de cel plaatsvinden of DNA aangemaakt worden
Werkingsmechanisme 2
Werkingsmechanisme A: Symptomen bestrijden
- Biochemisch werkingsmechanisme medicijnen (1): receptoren (eiwitten) op de cel blokkeren
of stimuleren
- Als boodschapper (neurotransmitter), afgegeven door zenuwcellen, kliercellen, andere
soorten cellen, op receptor past, vindt er een effect plaats.
➔ Specifiteit = ruimtelijke structuur van boodschapper afgestemd op receptor
,Biochemisch vervolg: agonist/antagonist geneesmiddel
- Agonist: zelfde effect als natuurlijke boodschapper:
bootsen natuurlijke receptoren/boodschappers na,
versterken effect
- Antagonist: tegengesteld effect door blokkade.
Boodschapper past niet goed op receptor.
Geneesmiddel blokkeert receptor voor
boodschapper (bijv. bètablokkers)
Natuurlijke boodschappers: (nor)adrenaline, histamine,
dopamine
Werkingsmechanisme B: Ionkanalen
- Ionkanalen (passief d.m.v. eiwitten): kanalen gaan open of dicht voor bepaalde ionen als
Ca++, Na+, K+ (VB: lidocaïne geneesmiddel blokkeert NA+ kanaal -> kanaal gaat dicht,
natriumionen kunnen niet naar binnen, geen actiepotentiaal in pijnneuron en pijn komt niet
door)
- Ionpompen gebruiken ATP
Werkingsmechanisme C: Enzymen (eitwitten)
- Enzymen: versnellen het chemische proces in de cel zonder zelf verbruikt te worden.
- Medicijnen remmen in het algemeen de werking van enzymen -> binden aan actieve plaats
van enzym waar interactie optreed met substraat, waardoor enzym zijn werk niet uitvoert.
Invloed op biochemische reactieketen: eindstof van keten wordt niet gemaakt
(bijv.: het enzym cyclo-oxygenase 2 wordt geremd door NSAID’s = Non-steroid anti
inflamattory drug).
- Het proces stopt/vermindert. Prikkel komt niet aan bij receptor.
Werkingsmechanisme D: transporteiwitten
- Functie: zorgen voor actief transport van ionen en neurotransmitters
1. Transporteiwitten voor transport van ionen door membranen met ATP
2. Transporteiwitten in verbindingen tussen neuronen (kunnen geremd worden)
Bijvoorbeeld: maagzuurremmer Omeprazol remt de protonpomp in de celmembraan
Werkingsmechanismen overig
Fysisch/ lokaal chemisch
bijv. osmosereactie bij laxantia (vb Macrogol; vochthuishouding in de darmen, bij obstipatie om te
zorgen dat ontlasting weer vocht opneemt)
Placebo-effect
= Effect van nepmedicatie of groter effect dan verwacht.
Verklaring: neurotransmitters komen ook vrij bij vertrouwen en verwachtingen.
Bijv. positieve professional-> minder pijn medicatie nodig na OK.
, Autonome zenuwstelsel
- Lichaamsfuncties als bloedsomloop, ademhaling
- Buiten de wil om (autonoom)
- (ortho-)Sympathicus (actie= bv vluchten)
- Parasympathicus (rust= spijsvertering)
Door neurotransmitters:
- Sympathicus: (nor) adrenaline -> zorgt voor actie
- Parasympaticus: acetylcholine -> zorgt voor rust
- Symptomen sympathisch ‘gaspedaal’ = alert zijn, lever geeft suiker af, zweetklieren actief
(afkoeling), bloedstolling, stress systeem in actie, hartslag en bloeddruk stijgen, buik- en
blaasspieren trekken samen, arm en beenspieren gespannen
- Symptomen parasympathisch ‘accu-lader’ = ademhaling normaal, zweten stopt,
spierspanning daalt, herstelsysteem in actie, hartslag en bloeddruk nemen af, voedsel weer
verteerd
Receptoren:
➔ Sympathicus: alfa en bèta receptoren
Bèta-2- agonisten. Bèta-2 receptoren bevinden zich in de luchtwegen. Bijv. Ventolin / Salbutamol bij
Astma; ontspanning van luchtwegen en verwijding van bronchiën door sympathisch zenuwstelsel te
activeren.
(Harder fietsen, dopinglijst)
Bèta-1-antagonisten: Bèta1 receptoren bevinden zich op het hart en zijn van het sympathisch
zenuwstelsel, een bètablokker leidt tot: ontspanning. Bètareceptor wordt geblokkeerd.
- Vertraging van de pols
- Verminderde hartcontractie => minder bloed flow => tensiedaling (bloeddrukdaling)
- Voorbeeld= Atenolol -> zorgt voor bloeddrukdaling
Geneesmiddelwerking op de receptoren:
Parasympathicus:
- Parasympathicomimetica (nabootsers)/ cholinerg
- Parasympathicolytica (blokkeerders)/ anticholinerg
Sympathicus: Absorptie: via maagdarmkanaal,
- Sympathicomimetica (nabootsers)/ adrenerg maar ook via huid, slijmvlies (mond,
- Sympathicolytica (blokkeerders)/ alfa en bètablokker neus, vagina, rectum)
Farmacokinetiek: wat het lichaam doet met het medicijn Distributie: afhankelijk van fysisch-
1. Inname: evt. met coating zodat functie maag wordt chemische eigenschappen (grootte,
uitgeschakeld vetoplosbaarheid, ‘lading’ - pH)
Absorptie: opname in de dunne darm
2. Distributie: transport via het bloed Metabolisme: met name lever
3. Metabolisme afbraak van ongewenste, grote hoeveelheden (Cytochroom P450-enzymsysteem)
of giftige stoffen in de lever( P450-enzym kan ongewenste
stoffen omzetten in vorm die gemakkelijk uit te scheiden is)
4. Eliminatie/ Excretie: lever met gal-> via urine, ontlasting, Excretie: nieren, darm > urine,
darmen en moedermelk, uitscheiding ontlasting
Bloedspiegel: concentratie van het geneesmiddel in het bloed
plasma, vocht waarin geneesmiddelen worden vervoert.
ADME = persoonsafhankelijk