SV LEERSTOF BLOK 1.5. VERTEER & VERWEER Sally Hees, OWG 9
Anatomie & fysiologie mond tot de maag
Speekselklieren lozen hun uitscheiding in buizen die naar
de mond lopen, je kan ze verdelen in drie verschillende groepen
1) de oorspeekselklieren (glandulae parotidea) voornamelijk
(alleen maar) sereus liggen aan beide zijden van gezicht vlak
onder de oorlel de ductus parotideus komt uit in de mond bij
de tweede bovenmolaar
2) de onderkaakspeekselklieren (glandula submandibularis)
voornaamste deel serieus en een klein deel muceus liggen
aan beide zijden van gezicht onder de hoek van de kaak de
buizen komen uit in de mond, een aan elke zijde van het
frenulum (de tongriem)
3) de ondertongspeekselklieren (glandula sublinguales) 30% sereus, 65% muceus liggen onder
het slijmvlies van de bodem van de mond, voor de onderkaakklieren talloze kleine buisjes monden
in de bodem van de mond uit.
Er zijn ook nog drie kleine speekselklieren namelijk:
1) de glandula labiales
2) de glandula palatinae
3) de glandula pharyngealis
De klieren worden allemaal omgeven door een bindweefselkapsel, de klieren
ontstaan als instulpingen van een epitheel in de onderliggende lamina propria.
Ze bestaan uit een aantal lobjes die opgebouwd zijn uit kleine
acini (cluster van cellen met een framboos-achtige structuur) die
zijn bekleed met secretoire cellen de sereuze accini zijn
bolvormig en de muceuze zijn buisvormig
De acini voeren het speeksel af via de ductus intralobularis (27). Deze
buizen voegen samen en vormen uiteindelijk een ductus excretorius (28).
Gedurende hun verloop worden de afvoergangen steeds groter, hun wand dikker,
wordt het epitheel van eenlagig tot meerlagig en wordt het omgevende bindweefsel
steeds dikker. De ductuli excretorii verlopen door de grootste trabekels.
Het speeksel komt in buizen die weer uitlopen in grotere buizen en dan in de mond
Ze worden van bloed voorzien door takken van de a. carotis externa
Het bloed wordt afgevoerd via v. jugularis externa
Er word ongeveer 1,5L per dag aan speeksel gevormd en het bestaat uit water, zouten, amylase, slijm,
lysozym, immunoglobulinen en bloedstollingsfactoren.
Je hebt primair en secundair speeksel
het primaire speeksel
primaire speeksel bevat veel natrium en chloride
in de buizen waarmee het speeksel naar de mond word gevoerd word echter dit natrium en
chloride gereabsorbeerd en word het uitgewisseld tegen kalium en HCO3- waardoor het
secundaire speeksel ontstaat.
Vaak worden er naast de parotide, submandibulaire en sublinguale klieren ook nog buccale
speekselklieren onderscheidden.
Speeksel heet ook wel saliva dagelijkse secretie is 800-1500ml en word op 2 manier geproduceerd
Sereuze secretie met ptyalin (α-amylase) voor afbraak zetmeel dit is waterig speeksel en
ontstaat bij licht verteerbaar voedsel bestaat voornamelijk uit kalium, natirum en
waterstofcarbonaat en amylase
mucus secretie met mucine voor smering en bescherming. pH van 5,5 tot 7,5 en dit is
meer slijmerig speeksel
De parotide klieren zorgen voor de sereuze secretie, de overige klieren voor beide secreties. De
buccale klieren secreteren alleen mucus en de pH ligt tussen 6 en 7.
, Speeksel bevat grote hoeveelheden K+ en HCO3- en weinig Na+ en Cl- Bij de speekselsecretie komt
een secreet vrij (door acini) die door de ductus stromen. Hierbij vindt er actieve transport plaats
waardoor de samenstelling wordt veranderd :
De Na+ ionen worden actief geresorbeerd en de K+ worden gesecreteerd. De absorptie is groter
waardoor een elektrische negativiteit ontstaat van -70mV en de speekselgangen.
De HCO3- ionen worden gesecreteerd in het lumen van de gangen.
Samenstelling :
1) Na+ en Cl- : 15 mEq/l
2) K+ : 30 mEq/l
3) HCO3- : 50-70 mEq/l
Regulatie
De speekselklieren worden vooral gereguleerd door parasympatische neuronen vanuit de speekselnucleus
superior en inferior. Deze nuclei bevinden zich bij de overgang van medulla naar pons en worden geprikkeld
door stimuli van de tong, mond en farynx.
Ook kan speekselproductie gestimuleerd worden vanuit hogere centra van het CZS (vb. geur).
Ook treedt speekselproductie op als reactie op reflexen in de maag en darmen bij irriterend eten. Het
speeksel kan deze irritatie wegnemen.
Sympatische stimulatie (NA) kan ook zorgen voor een kleine toename in speekselproductie.
Een tweede factor voor speekselsecretie is bloedtoevoer naar de klieren.
Daarnaast heb je ook mechanisch (dus ook soort stimuli van mond en farynx etc.) dus wanneer je gaat
kauwen dan wordt er meer speeksel geproduceerd
Ook wanneer je bijv. misselijk bent gaat de speekselproductie omhoog
Het afremmen van speekselklieren werkt via parasympatisch ACh, substance P en VIP
Ook tijdens slaap wordt speekselproductie geremd, maar bijv. ook bij dehydratatie want dan moet
zoveel mogelijk vocht vastgehouden worden en ook ADH zorgt voor vasthouden van vocht dus ook
hier minder productie van de speeksel.
Speeksel spoelt pathogene bacteriën en voedselresten weg, bevat factoren die bacteriën kunnen
vernietigen en bevat eiwit-antilichamen die orale bacteriën vernietigen
Het heeft natuurlijk nog vele andere functies en die staan hieronder weergegeven:
Smering : De glyco-eiwitten in het speeksel vormen een gel waardoor eten beter glijdt in de
mond en makkelijker doorgeslikt kan worden.
Vertering : α-amylase zorgt voor afbraak zetmeel.
Bescherming : Verwijderen deeltjes in de mond, mucine beschermt de mond tegen scherpe
objecten, bufferen van zuren in eten en beshcermen tegen bacteriën. Maar ook bijv.
bescherming van slijtage van o.a. de tanden
Controle waterinname : Droge mond zorgt voor stimulatie dorst.
Spraak : Tong, mond en kaken kunnen makkelijker bewegen door speeksel.
Absorptie in mond.
,Innervatie van de mondholte vindt plaats via 4 vertakkingen van de n. trigeminus :
Voorste vertakking : Innerveert kauwspieren
Auriculotemporale zenuw : Innerveert oorstructuren
Tandzenuw (inferior) : Innverveert onderlip, periodontale ligamenten en het tandvlees
Linguale zenuw : Innerveert voorkant van tong, onderkant mond en tandvlees
,SPIEREN VAN HET KAUWEN ETC. OOK NOG
LEREN!
De oesophagus is verdeeld in 3 delen
1) pars cervicalis
2) pars thoracalis
3) pars abdominalis
De algemene opbouw van het
spijsverteringskanaal bestaat uit 4 lagen
1) adventitia of serosa = de buitenbekleding
2) spierlaag
3) submucosa
4) mucosa (binnen)bekleding
De buitenlaag is in de buik gelijk aan
het sereuze vlies, oftewel het peritoneum
dit is een gesloten zak met een kleine
hoeveelheid sereus vocht het biedt een
fysieke barrère tegen infecties het bestaat uit het pariëtale deel dat de buikwand bekleedt en het
viscerale deel dat de organen in de buik- en bekkenholte (viscera) bedekt De serosa bestaat uit
bindweefsel met bloedvaten lymfevaten afgedekt met mesotheel.
Bekkenorganen alleen bovenste gedeelte door peritoneum bedekt
Maag en darmen bijna volledig bedekt en zitten met een dubbele plooi (het mesenterium) vanst
aan de achterwand van de buik de plooi van het peritoneum die de maag omhult (omentum majus)
loopt voorbij de grote bocht van de maag en slaat vet op
De pancreas, nieren en bijnieren worden alleen van voorkant bedekt en liggen dus achter peritoneum
De lever word vrijwel geheel bedekt en is ermee aan het onderste deel van het diafragma gehecht
, De tunica muscularis bestaat in het proximale deel van de slokdarm voornamelijk uit dwarsgestreept
spierweefsel, meer naar distaal toe wordt dit geleidelijk vervangen door glad spierweefsel De
muscularis bestaat dus uit gladde spier (2 lagen) met ertussenin de plexus van Auerbach. Deze
spieren kneden voedsel en stuwen het door.
De spiervezels van de buitenlaag liggen in d elengte en die van de binnenlaag omcirkelen de wand van
het kanaal tussen de twee lagen ligt de plexus van Auerbach met parasympatische en sympatische
zenuwen die de aangrezende gladde spieren en bloedvaten voorzien peristaltiek zorgt voor het
mengen van voedsel en duwt enigszins de inhoud vooruit verdere verplaatsing van de inhoud wordt
op verschillende punten gereguleerd door kringspieren
De submucosa bevat bloed en lymfevaten en zenuwen (plexus van Meissner) die de mucosa voorziet
en er kunnen klieren voorkomen bestaat uit los bindweefsel en elastische vezels
De mucosa bestaat uit een epitheel (slijmvlies), een lamina propria (bloed- en lymfevaten) en een
muscularis mucosae De muscularis geeft de mucosa beweeglijkheid tussen darmepitheel en inhoud
1) slijmvlies : cilinderepitheel (in mond, keel en slokdarm echter meerlagig onverhoornd) en heeft als
functies bescherming, uitscheiding en absorptie
2) lamina propria : los bindweefsel dat bloedvaten ondersteunt dat binnenste epitheellaag voedt, en
bevat lymfatisch weefsel voor bescherming
3) muscularis mucosa
Waar het kanaal aan sterke slijtage of mechanische beschadigingen wordt onderworpen bestaat het
slijmvlies uit meerlagig plaveiselepitheel met slijmuitscheidende klieren vlak onder de oppervlakte
In gebieden waar het voedsel al zacht en vochtig is en waar uitscheiding van sappen en absorptie
plaatsvindt bestaat het uit cilinderepitheel met verspreid liggende bekercellen (Goblet cellen)
In gebieden met cilinderepitheel liggen verzamelingen cellen/klieren die secreet in het lumen lozen
speeksel uit de speekselklieren
maagsap uit de maagklieren
verteringssap uit de darmen en pancreassap uit de pancreas en gal uit de lever
Parasympatische stimulering zorgt voor verhoogde spieractiviteit voornamelijk door de plexus van
Auerbach en verhoogde kliersecretie voornamelijk door de plexus van Meissner sympatische
stimulatie zorg dus voor het omgekeerde