Samenvatting teksten Filosofie
Phaedo (Plato):
Socrates is voor zijn opvattingen door een jury veroordeeld tot het drinken van de gifbeker.
De Phaedo vertelt het verhaal van de laatste uren van Socrates, waarin hij zijn visie over de
ziel uiteenzet.
Phaedo (schilderij, Plato over de ziel) over de laatste uren van Socrates (na de gifbeker), hier
betoogd hij dat zijn ziel onsterfelijk is en dat hij niet bang is om te sterven. Zijn ziel gaat op
naar de werkelijkheid van ideële objecten en ideeën.
De Phaedo is één van de dialogen van Plato. Hierin vertelt Phaedo aan Echekratès hoe de
laatste dag van Socrates' leven (399 v. Chr.) verlopen is. De 'setting' van de dialoog is
hiermee in overeenstemming: men bespreekt de onsterfelijkheid van de ziel in de Atheense
gevangenis waar Socrates na zijn veroordeling naartoe is gebracht.
- Er zijn een aantal vrienden en een echte filosoof moet verlangend uitkijken naar de dood.
De ziel is onsterfelijk en filosoof oefent heel zijn leven om zich los te maken van de
behoeften van het lichaam. 4 argumenten:
- argument van tegengestelden: de dood is het tegenovergestelde van leven, en zo komen
levende wezens dus voort uit dode dingen en vice versa. Eeuwige cyclus van leven en dood.
- theorie van de herinnering: leren is een kwestie van ons iets herinneren wat we al weten.
Veel van deze kennis vergeten we bij de geboorte, maar door stellen van juiste vragen kan
deze kennis herwonnen worden. Dat we die kennis hadden bij de geboorte, suggereert dat
onze ziel bestond voordat we geboren werden.
- argument van overeenkomst: Socrates maakt een onderscheid tussen dingen
die onstoffelijk, onzichtbaar en onsterfelijk zijn, en de dingen die stoffelijk, zichtbaar en
vergankelijk zijn. Het lichaam is van de tweede soort, terwijl de ziel is van de eerste soort. Dit
wijst erop dat de ziel onsterfelijk zou moeten zijn en de dood overleeft.
- vierde argument: hierin poneert hij de onveranderlijke en onzichtbare vormen als de
oorzaak van alle dingen in deze wereld. De kwaliteiten die de dingen bezitten, hebben ze
alleen maar door deelname aan deze Vormen. De Vorm van Leven is een essentiële
eigenschap van de ziel, zegt Socrates, bijgevolg is het dus ondenkbaar om aan de ziel te
denken als iets dat niet levend is.
Constitutie Politeia (Plato):
Over de mensen die in de grot opgesloten zitten. Allegorie van de grot (schilderij).
- De mensen die vast zitten in de grot hebben nooit iets anders gezien dan zichzelf, elkaar of
de schaduwen op de muur tegenover hun. Zulke mensen gaan er ongetwijfeld vanuit dat de
werkelijkheid niets anders is dan de schaduwen van de voorwerpen.
- Hoe zou men reageren als ze uit de grot komen en wordt gezegd dat dit dichter bij de
werkelijkheid is, de echte voorwerpen die hij nu ziet. Eerst zou hij moeten wennen aan het
daglicht, dan kan hij nog niks onderscheiden. Er zou een gewenningsproces nodig zijn. Eerst
makkelijk schaduwen te onderscheiden, dan weerspiegeling van dingen in het water, dan al
die dingen zelf. Dan is hij zover om naar de hemel te kijken en ten slotte zou hij dan ook de
zon op zijn eigen standplaats kunnen waarnemen en bestuderen. Alleen god zou weten of ze
met de werkelijkheid overeenstemmen.
- Stel dat er een hiërarchie was geweest, waarbij de hoogste functies waren weggelegd voor
de mensen die de dingen, die voorbij kwamen, het scherpst konden onderscheiden, een
goed geheugen hadden voor de volgorde en op grond daarvan konden voorspellen wat er
zou komen. Diegene die uit de grot is zou niet meer terug willen.
- Stel je voor dat diegene naar beneden terugging. Men zou zeggen dat de tocht naar boven
, zijn ogen hadden bedorven.
- In de kenbare wereld wordt uiteindelijk na veel moeite de waarde zichtbaar.
- Een verstandig mens herinnert dat er 2 redenen zijn waarom het oog in verwarring kan
raken: een overgang van licht naar donker en andersom.
- We kunnen constateren dat het opleiden van mensen niet inhoudt wat ‘onderwijsexperts’
zeggen. Die beweren dat hun werk erin bestaat kennis over te dragen aan een psyche waarin
geen kennis is. Men moet er bij de opleiding vanuit gaan dat de psyche dat vermogen al
heeft, maar dat het alleen niet goed is gericht en niet de juiste kant op kijkt, en voor dat
laatste moet men zorgen.
- Het denkvermogen hoort tot iets van veel hogere orde, wat nooit zijn kracht verliest maar
afhankelijk van de richting waarin het gekeerd is, bruikbaar en voordelig is of onbruikbaar en
schadelijk. Hoe scherper het ziet, des te meer kwaad het aanricht.
- Maatschappij wordt nooit op behoorlijke manier bestuurd, omdat regering bestaat uit
mensen die niet zo’n opleiding en ervaring met de werkelijkheid gehad hebben.
- ontwerpen maatschappij: meest begaafde mensen moeten studie voortzetten tot ze bij het
belangrijkste zijn (weg naar boven en waarde te zien). Diegene moet weer naar beneden
gaan en zijn kennis delen met de gevangenen, want geluk moet voor de gehele
gemeenschap gelden. Die mensen mogen niet hun eigen gang gaan. Hun hebben
ontwikkeling aan ons te danken, wij hebben u voor leiderschap grootgebracht. U bent beter
is staat om wetenschap met maatschappelijke verantwoordelijkheid te combineren. Hun
zullen de regerende taak ongetwijfeld als een noodzakelijk kwaad zien in tegenstelling tot de
mensen die nu regeren.
- mensen die in de eerste plaats de meeste inzicht hebben in de maatregelen die nodig zijn
om een maatschappij goed te laten functioneren en bovendien in hun leven waardevoller
dingen te doen hebben dan zich bezighouden met politiek kunnen het beste de
verantwoordelijkheden voor de maatschappij op zich nemen.
Nicomachean Ethics (Aristoteles):
Hierin lezen we karakteriseert Aristoteles de mens als een rationeel wezen.
- Vraag: wat maakt een mens speciaal? Wat onderscheidt het van andere wezens op aarde?
Wat is specifiek menselijk? In de ziel kun je twee elementen onderscheiden: irrationeel en
rationeel element. Die zijn constant met elkaar in de knoop in de ziel. Irrationeel bestaat dan
weer uit: vegetatief (er moet iets verantwoordelijk zijn voor noodzakelijke onderhoud van
het lichaam, groeien, energie opbouwen, maar dieren en planten hebben deze vegetatieve
ziel ook) en sensitief/instinctief (het ligt dicht langs de ratio. Als je in balans bent als mens
dan wordt dat instinctief gehoorzaam aan je verstand. Dat is beweging, actie, honger enz.
Dit gene hebben planten niet, maar dieren wel. Als wij gevaar zien kunnen we dat ontwijken,
net zoals dieren.) Wat onderscheid mensen wel van dieren = dat is de rationaliteit. Mens is
rationeel. Rationaliteit is redeneren, argumenteren, rekenen, reflecteren. De mens is het
enige wezen dat niet in het nu gevangen zit, maar kan reflecteren. En hij kan de
consequenties van zijn handeling in kan zien en zijn handelingen daar op aanpassen. Mens
kan feedback op zichzelf hebben.
Toch zouden planten en dieren ook een soort van rationaliteit hebben. Planten laten hun
bladeren in de herfst vallen en dieren houden nest op temperatuur. Dus het antwoord wat
Aristoteles geeft is eigenlijk helemaal geen antwoord (over wat specifiek menselijk is).
Het sluit planten en dieren toch niet volledig uit om de mens als rationale aan te duiden.
Wie een mens iets aandoet gaat meteen de gevangenis is, wie een dier is aandoet gebeurt er
niet veel en wie een plant iets aandoet heeft geen gevolgen.