Week 1 HC1
Waarom sociologie?
-> wordt vaak wel een beetje als soft gezien en om gedrag goed te praten
Maar
Sociologie is een van de bronwetenschappen van de criminologie en heeft op verschillende manier
invloed op de criminologie (ideeën, theorieën, methodes). Je moet de maatschappij kunnen
begrijpen.
Sociologie is systematisch onderzoek van de menselijke samenleving, en hierbij staat het sociologisch
perspectief en sociologische verbeeldingskracht centraal
Het sociologische perspectief bestaat uit
1. het algemene in het bijzonder (het sociale zoeken in individueel gedrag, 1 casus waarover we iets
voor de samenleving gaan bekenden)
- het is individueel
- algemene patronen herkennen in specifieke gevallen
-> een voorbeeld hiervan is de zelfmoordstudie van Emile Durkheim
2. het ongewone in het bekende (dingen die we van zelfsprekend zien ter discussie stellen)
- het in discussie stellen van wat wij als normaal beschouwen
- wat voor invloed heeft een sociale structuur op het individu
-> bijvoorbeeld studiekeuze
Sociologische verbeeldingskracht van C. Wright Mills
- transformeren van persoonlijke problemen tot maatschappelijke vraagstukken
-> armoede, criminaliteit, verslaving
- Rol van geschiedenis op biografie
-> corona, belang van technologie in samenleving, klimaatcrisis, oorlog in Oekraïne
Opkomst sociologie
- Relatief jonge wetenschap: eind 19e eeuw
- Nederland: Bonger (1922) eerste hoogleraar sociologie
- Invloed grote sociale verandering en processen
- industrialisering
- urbanisatie
- democratisering
Echter ook al wel daarvoor:
- denken over de samenleving (nog geen wetenschap meer filosofen)
Ontwikkeling in drie fases
- Theologische fase (tot 1350), samenleving als iets goddelijks
- Metafysische fase (14e tot 15e eeuw), samenleving als iets natuurlijks
- Wetenschappelijke fase (vanaf eind 15 e eeuw)
-> opkomst positivisme
Bij wetenschappelijke fase zijn paar dingen belangrijk
Historische context
- Renaissance (15e - 16e eeuw)
- ontdekking nieuwe werelddelen, zon als kern van heelal
- Reformatie (16e eeuw)
- calvinisme, protestantisme, meer oog voor de mogelijkheden van het individu
,- Verlichting (17e - 18e eeuw)
- vertrouwen in wetenschap, vooruitgang en maakbare samenleving
Modernisering
- proces van sociale veranderingen, in gang gezet door industrialisering
Berger
- verdwijnen kleine traditionele gemeenschappen (urbanisering)
- uitbreiding individuele keuzemogelijkheden (individualisering)
- oriëntatie op toekomst en groeien tijdsbesef
- grotere sociale diversiteit
Hoofdvragen van de sociologie
1. Sociale (wan)orde, durkheim
- wat houdt de samenleving bij elkaar
2. Sociale (on)gelijkheid, marx
- hoe worden schaarse en begeerde zaken verdeeld
3. Proces van rationalisering, weber
- waarom voltrekken rationaliseringsprocessen zich in verschillenden mate in verschillende
samenlevingen
4. Identiteit en interactie, simmel
- hoe beïnvloeden maatschappelijke verhoudingen de identiteit van individuen en groepen
Analyseniveaus
- macro, totaalbeeld van samenleving bijv
- meso, groepen
- micro, individuen
Theoretische benadering/perspectief
- fundamenteel beeld van de samenleving
- richtsnoer voor theorie en onderzoek
- daarbinnen: allemaal theorieën
Theorie
- stelsel van uitspraken die met elkaar samenhangen
- verklaart de sociale werkelijkheid
- toetsbaar
Sociologische perspectieven
- structureel functionalisme (gaat uit van maatschappij beeld)
- conflictbenadering (gaat uit van maatschappij beeld)
- symbolisch interactionisme (gaat uit van maatschappij beeld)
- rationele keuzebenadering (gaat uit van mensbeeld)
Gaan wel uit van verschillende maatschappijbeelden en mensbeelden
1. Structureel functionalisme
- samenleving; gezien als complex systeem, waarbinnen alle onderdelen een functie hebben
- belang solidariteit en stabiliteit
- Focus op
-sociale structuur
-sociale functies (bijv de economie)
- Hoofdpersonen: Comte, Durkheim, Spencer, Parsons
- Merton ook nog wel als persoon:
- manifeste functie; onderkende (algemeen bekend) & beoogd gevolg
, - Latente functie; niet-onderkend & onbedoeld gevolg
- sociale disfunctie: sociaal patroon dat functioneren samenleving verstoort, wel vaak
functioneel voor onderdeel, maar niet voor de hele samenleving
- Maatschappijbeeld= consensus (wij als samenleving zijn het eens over goed of fout)
- Analyseniveau= macro
Kritiek hierop:
- conservatief (omdat het gericht is juist dingen houden zoals ze zijn niet gericht op verandering)
- geen oog voor conflicten en problemen
- gebruik van algemene categorieën, door het niveau van macro
2. Conflictbenadering
- staat beetje tegenover structureel functionalisme
- samenleving als constant strijdtoneel
- arena van ongelijkheid, conflicten en verandering
- Hoofdpersonen: marx, engels, chambliss, dahrendorf
- Activistische wetenschap: wetenschap moet sociale werkelijkheid ook veranderen
- Focus op
- ongelijkheid
- dominante en ondergeschikte groepen
- sekseconflict en rassenconflict, voorbeelden maar er zijn er meer
- Maatschappijbeeld= conflict
- Analyseniveau= macro
Kritiek hierop:
- weinig oog voor eenheid/consensus binnen een samenleving
- gebrek aan wetenschappelijke objectiviteit
- gebruik van algemene categorieën
3. Symbolisch interactionisme
- samenleving gezien als resultaat van interacties
- werkelijkheid gecreëerd door interpretatie en definitie van de situatie, binnen sociale interacties,
- Hoofdpersonen: weber, simmel, mead, goffman
- Samenleving is een proces
- werkelijkheid is veranderlijk en verschilt per persoon
- Focus op
- betekenis geven door individuen
- symbolen (taal heel belangrijk)
- maatschappijbeeld= interactie
- Analyseniveau= micro
Kritiek hierop:
- weinig oog voor structurele context op samenlevings (macro) niveau
- weinig oog voor langdurige structuren
4. Rationele keuzebenadering
- hoofdpersonen: homans, blau, becker, coleman
- zou een kanttekening kunnen plaatsen bij deze vierde benadering
- samenleving is opgebouwd uit rationele handelende actoren
- maar anders dan de andere drie, want mensbeeld in plaats van maatschappijbeeld
- Samenleving is resultaat van nutsmaximalisatie door individuen
, - economische benadering, mensen zijn gericht op het hoogste genot en de laagte kosten: kosten-
baten afweging
- Focus op:
- afwegingen van mensen
- Ruilrelaties
- mensbeeld= vrije wil, rationele actor
- Analyseniveau= micro/macro
Kritiek hierop:
- geld wordt te belangrijk gemaakt
- tautologie, emperisch onweerlegbaar
- gaat voorbij aan machtsrelaties die vrije keuze beperken
Drie onderzoeksbenaderingen
1. positivistische sociologie
- empirisch
- objectiviteit, meten is weten
- veelal kwantitatief onderzoek
- gekoppeld aan structureel functionalisme en rationele keuze
Kritiek: volledige objectiviteit is onmogelijk
2. interpretatieve sociologie
- onderzoek naar betekenissen, interpreteren
- subjectiviteit, inleven in de mensen die we onderzoek en vanuit dat oogpunt die mensen proberen
te gebruiken (Verstehen)
- veelal kwalitatief onderzoek
- gekoppeld aan symbolisch interactionisme
Kritiek: slecht repliceerbaar/generaliseerbaar
3. kritische sociologie
- noodzaak tot sociale verandering
- moraliteit, waardeoordelen
- activistisch -> strategie om sociale verandering te bewerkstelligen
- gekoppeld aan conflictbenadering
Kritiek: wetenschap als politiek instrument
Week 1 HC2
Cultuur is iets wat leeft en de basis is voor de samenleving.
Samenleving; een groep mensen die in een bepaald gebied leven en een cultuur delen
Cultuur: Wijzen van denken, handelen en materiele objecten die samen de levenswijze van een volk
vormen.
Onderscheid in cultuur:
1. Materieel cultuur, door de leven van een samenleving gecreëerd, tastbaar
- Artefact: een materiele creatie
- ook afspiegeling van de technologische ontwikkeling van een samenleving
- technologie, kennis die mensen gebruiken om hun bestaan vorm te geven
2. Immateriële cultuur, door een volk ontwikkelde ideeën, niet tastbaar
- Symbolen (soms ken je deze niet)
-> verschijnsel met een bepaalde betekenis