Taak 1.
1. Wat is een specifieke fobie (volgens DSM 4 en DSM 5)
A. Duidelijke en aanhoudende angst die overdreven of onredelijk is, uitgelokt door de aanwezigheid van of
het anticiperen op een specifiek voorwerp of situatie [bv. vliegen, hoogten, dieren, een injectie krijgen,
bloed zien].
B. Blootstelling aan de fobische prikkel veroorzaakt bijna zonder uitzondering een onmiddellijke
angstreactie, die de vorm kan krijgen van een situatie gebonden of situationeel gepredisponeerde
paniekaanval. N.B.: Bij kinderen kan de angst naar voren komen in de vorm van huilen, woede
uitbarstingen, verstijven of vastklampen.
C. Betrokkene is zich er van bewust dat de angst overdreven of onredelijk is. N.B.: Bij kinderen kan dit
kenmerk ontbreken.
D. De fobische situatie[s] worden vermeden of anders doorstaan met intense angst of lijden.
E. De vermijding, de angstige verwachting of het lijden in de gevreesde situatie belemmeren in significante
mate de normale routine, het beroepsmatig functioneren [of de studie of school], of sociale activiteiten of
relaties met anderen, of er is een duidelijk lijden door het hebben van de fobie.
F. Bij personen onder de achttien jaar is de duur ten minste zes maanden.
G. De angst, paniekaanvallen of fobische vermijding die samengaat met een specifiek voorwerp of situatie
is niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis, zoals obsessieve-compulsieve stoornis
[bv. vrees voor vuil bij iemand met een smetvrees], posttraumatische stress-stoornis [bv. vermijden van
prikkels die samengaan met een ernstige stressfactor], separatie-angststoornis [bv. vermijden van school],
sociale fobie [bv. vermijden van gezelschap i.v.m. de angst in verlegenheid gebracht te worden],
paniekstoornis met agorafobie zonder paniekstoornis in de voorgeschiedenis.
fobieën: zijn extreme angsten voor objecten of situaties die niet echt gevaarlijk zijn of minder gevaarlijk
zijn dan zijn of haar reactie zou zeggen. Als je een angst hebt voor iets, dan kan je andere dingen die ermee
te maken hebben ook gaan associëren met de angst, hierdoor wordt het alleen maar erger en leer je niet
ermee om te gaan.
Bijvoorbeeld: als je bang voor bent honden ga je nooit naar een plek waar veel honden zijn, daar wordt je
dan ook bang voor.
Specificeer type:
Diertype: Indien de angst wordt uitgelokt door dieren of insecten. Dit subtype begint meestal op de
kinderleeftijd.
Natuurtype: Indien de angst wordt uitgelokt door een object in de natuur, zoals storm, hoogten, of water.
Dit subtype begint meestal op de kinderleeftijd.
Bloed-injectie-verwonding type: Indien de angst wordt uitgelokt door het zien van bloed of een wond of
door het krijgen van een injectie of andere invasieve medische technieken. Dit subtype is in hoge mate
familiair bepaald en wordt vaak gekarakteriseerd door een sterke vasovagale reactie (=flauwvallen)
Situationeel type: Indien de angst wordt uitgelokt door een specifieke situatie zoals openbaar vervoer,
tunnels, bruggen, liften, vliegen, autorijden of afgesloten ruimten. Dit subtype heeft een tweetoppige
verdeling in de aanvangsleeftijd, met een piek op de kinderleeftijd en een tweede piek rond het 25e jaar. Dit
subtype lijkt vergelijkbaar met de paniekstoornis met agorafobie wat betreft de kenmerkende sex ratio,
patronen van familiair voorkomen en aanvangsleeftijd.
Overig type: Indien de angst wordt uitgelokt door andere prikkels. Tot deze prikkels kunnen de angst of
vermijding van situaties horen die zouden kunnen leiden tot benauwdheid, overgeven of een ziekte
oplopen; 'ruimte fobie' [d.w.z. iemand is bang neer te vallen indien men niet meer in de buurt van muren of
andere fysiek steungevende middelen is]; en bij kinderen de angst voor harde geluiden of gekostumeerde
personen].
Verandering bij DSM 5 t.o.v. DSM 4:
Het criterium dat mensen boven de 18 jaar erkennen dat hun angst overmatig of onredelijk is, is verwijderd
uit de DSM-5-criteria voor specifieke fobie en sociale-angststoornis (sociale fobie). In plaats daarvan moet
de angst nu buitenproportioneel zijn ten opzichte van het daadwerkelijk gevaar of de dreiging in de
betreffende situatie, nadat de contextuele culturele factoren in overweging zijn genomen.
Daarnaast geldt de duur van zes maanden nu voor alle leeftijdsgroepen (ook voor mensen onder de 18 jaar).