Kennisbasistoets
Nederlands
Inhoud toets
Domein Aantal vragen Aantal pagina’s
Mondelinge taalvaardigheid 13 10
Woordenschat 12 6
Geletterdheid 18 7
Voortgezet technisch lezen 7 6
Spelling 11 9
Begrijpend lezen 12 5
Stellen 5 4
Jeugdliteratuur 2 2
Taalbeschouwing 20 4
Totaal 100 54
Mondelinge taalontwikkeling (mc, wos)
Schriftelijke taalontwikkeling (bg, vgtl, spelling)
Begrijpend lezen en schrijven (bl, stellen, jl)
Taalkunde (taalbeschouwing, ook eigen vaardigheid)
www.10voordeleraar.nl
toetsen oefentoets pabo Nederlandse taal oefentoets maak de toets
Helemaal afmaken voordat je hem afsluit. Klaar? Bewaar het document!
,Mondelinge taalvaardigheid
Indeling expertisecentrum Nederlands:
Twee fasen in de taalontwikkeling:
Prelinguale fase (0 tot 1 jaar):
Vier verschillende fasen:
•Huilen: ik heb honger-huiltje, vieze luier-huiltje, huiluur-huiltje
•Vocaliseren: na 6 weken eenvoudige klanken gebruiken: u, a, e
•Vocaal spel: kind produceert allerlei klanken die we in het Nederlands niet
kennen en oefent voor zichzelf.
•Brabbelen: klankcombinaties met klinkers en medeklinkers: dada, goegoe, lala,
maar nog niet taal specifiek
Linguale fase (1 tot 9 jaar)
1.Vroeglinguale periode (1 tot 2,5 jaar)
2.Differentiatiefase (2,5 tot 5 jaar)
3.Voltooiingsfase (5 tot 9 jaar)
Vroeglinguale fase 1 tot 2,5 jaar
•Brabbelen krijgt meer betekenis.
•Op eenjarige leeftijd vaak eerste woordjes.
•Ontwikkelt symboolbewustzijn: woord verwijst naar iets
•Belangrijke opstap voor: luisteren, imiteren en benoemen.
Kinderen produceren:
•Eenwoordzinnen: weg, nogge, ootoo
•Tweewoordzinnen: papa weg, jas uit, papa pakken
•Meerwoordzinnen: papa toe pakken
Differentiatiefase 2,5 tot 5 jaar
•Kinderen maken fouten die volwassenen niet maken.
•Waarom vuurwerkt het daar?
•Oma heeft mij van op de slee naar school gebrongen?
•Mijn broek is afgehijsd?
•Heeft te maken met het verwerven van het regelsysteem van een taal
(taalleermechanisme)
Taalleermechanisme (basis creatief construeren)
kind/leerling praat uitgebreid en vooral ook op eigen initiatief = past verworven kennis toe
kind merkt dat hij nog niet alles weet = niet alles goed doet kind stelt eerder
verworven kennis bij kind gaat nieuwe taalkennis gebruiken kind stelt kennis weer bij
kind beheerst uiteindelijk alle regels van een taal
Voltooiingsfase 5 tot 9 jaar
•Componenten(= een onderdeel) grammatica worden verder ontwikkeld.
•School speelt grote rol: woordenschat van kinderen verschilt sterk.
•Taalonderwijs moet goed bij deze fase aansluiten.
, Taalverwervingstheorieën
•Behavioristische benadering (Skinner): Omgeving.
Taalverwerving verloopt via imitatie, bekrachtiging en conditionering (stimulus-respons).
•Creatieve constructietheorie/mentalistische benadering (Chomsky): aangeboren
Eigen taalvermogen van kinderen staat centraal, creatieve constructie, taalleermechanisme
(taalverwerving is rijping, aanbod slechts marginaal belang)
•Interactionele benadering (Schaerlaekens): combinatie van de bovenste twee.
Kinderen leren in reactie met omgeving. Zowel taalleervermogen als taalaanbod
(verzorgingstaal) zijn belangrijk voor taalverwerving.
Betekenis van visies voor onderwijs
•Taalleren door imitatie: leerkracht doet voor en kinderen doen na
•Creatieve constructie: de leerkracht zorgt voor goed taalaanbod en creëert
taalrijke situaties waarin kinderen zelf hun taal creatief ontwikkelen.
Onderwijs in spreken en luisteren
Mondelinge taalvaardigheid als doel.
1.Luisteren: Technisch kunnen horen
Begrijpend kunnen verwerken
Kritisch specifiek naar 1 ding/mening
2.Spreken
3.Gesprekken voeren
Bij spreken en luisteren in het onderwijs komt het voor door allerlei soorten gespreken zoals
in de kring maar ook tijdens het samenwerken, uitleggen etc.
Drie criteria om structuur aan te brengen in de gesprekssoorten:
Een gesprekssoort is een herkenbare, zich herhalende communicatieve situatie waarin de
interactie en het taalgebruik volgens vaste patronen verloopt.
1. Aantal deelnemers
Monoloog 1 iemand
Dialoog met 2 mensen
Polyloog met meer dan 2 mensen
Het kringgesprek voor kleuters is in veel gevallen geen echte polyloog, maar een gestapelde
dialoog. Er ontstaat geen echt gesprek met de andere kinderen, maar de kleuters vertellen
aan de leerkracht.
2.Waar ze voorkomen
- alledaagse gesprekssoorten (dagelijks leven: ruzie, de weg vragen, mop)
- beroepsgesprekssoorten (situaties buiten de klas: ouderavond, teamvergadering)
- klasgesprekssoorten (in de klas: vrije discussie, klassengesprek)
- didactische gesprekssoorten (als leerkracht is het je taak om van kinderen
goede taalbeheersers te maken: leren welke gesprekssoorten er zijn en hoe ze
kunnen handelen.)
3.Globaal of specifiek
Oudergesprek > globaal = slecht-nieuws-gesprek, rapportgesprek, schoolkeuze > specifiek