College 1: Introductie
Het strafrecht dient twee doelen:
o Vergelding
o Preventie
Generale preventie
Speciale preventie
Twee vormen:
o Inquisitoir proces: hierbij zijn justitie en rechter actief op zoek naar de waarheid. De verdachte is
object van onderzoek. Partijen zijn dus niet gelijkwaardig.
o Accusatoir proces: hierbij strijden twee gelijkwaardige partijen tegen elkaar en de rechter staat
meer op de achtergrond. Hij stelt zich op als een scheidsrechter die erop toeziet dat men zich
aan de ‘spelregels’ houdt.
In Nederland hebben we een gematigd accusatoir proces. Het voorbereidend onderzoek is inquisitoir
(onderzoekend). Het onderzoek ter terechtzitting is daarentegen accusatoir (beschuldigend).
Opsporing moet altijd voldoen aan de wettelijke vereisten van de desbetreffende
opsporingsbevoegdheid. In bepaalde gevallen mag opsporing gebaseerd worden op de algemene
taakstelling van de politie (art. 3 Politiewet jo. art. 141 en 142 Sv). Hiervoor moeten er wel aan twee
vereisten worden voldaan:
o Inbreukcriterium: er mag slechts beperkt inbreuk worden gemaakt op de grondrechten van de
verdachte
o Integriteitscriterium: de opsporingsmethode is niet zeer risicovol voor de integriteit en
beheersbaarheid van de opsporing.
College 2: Legaliteit
Strafbare feiten kunnen we op verschillende manieren onderverdelen:
o Misdrijven
o Overtredingen
Om erachter te komen of een strafbaar feit een misdrijf of een overtreding is, dien je te
kijken waar in het Wetboek van Strafrecht het feit is opgenomen. Het tweede boek van
het Wetboek van Strafrecht bevat enkel misdrijven en het derde boek bevat slechts
overtredingen.
Het onderscheid tussen misdrijven en overtredingen is ook van belang om te bepalen
welke rechter bevoegd is.
In principe is de kantonrechter bevoegd om kennis te nemen van overtredingen
(art. 382 onder b Sv), met uitzondering van economische overtredingen, die
komen voor de rechtbank.
De rechtbank neemt ook kennis van misdrijven (art. 45 Wet RO).
Voor overtredingen is het onderscheid tussen opzet en schuld niet relevant.
Nog een verschil tussen misdrijven en overtredingen is de straffeloosheid van de poging, voorbereiding
en medeplichtigheid bij overtredingen (art. 45, 46 en 52 Sr).
De constructie van het strafbare feit
De menselijke gedraging
o Commissiedelict: een delict waar je jezelf schuldig aan maakt als je doet wat in de
delictsomschrijving staat.
o Omissiedelict: een delict waar je jezelf schuldig aan maakt als je juist niet doet wat je moet
doen.
, o Materieel omschreven delict -> een niet nader geconcretiseerde handeling wordt geformuleerd
(bijv. art. 287 Sr, doodslag. Het maakt niet uit hoe iemand om het leven komt, het resultaat is van
belang).
o Formeel omschreven delict -> een scherp getypeerde handeling wordt strafbaar gesteld.
Commissiedelicten zullen meestal materieel omschreven delicten zijn, maar ze kunnen
ook formeel omschreven zijn. Omissiedelicten zullen (bijna) altijd formeel omschreven
delicten zijn.
Oneigenlijke omissiedelicten -> ‘doen’ delicten die je pleegt door een ‘niet doen’.
Bijv. een moeder kan haar gehandicapte zoon van het leven beroven (art. 287 Sr),
door hem geen eten en drinken te geven. Doodslag is uiteraard een
commissiedelict, maar de moeder pleegt de daad door een nalaten.
Omstandigheden. De meeste delictsomschrijvingen bevatten naast een menselijk gedrag een aantal
omstandigheden waaronder het gedrag dient te hebben plaatsgevonden voordat het strafbaar kan zijn.
Deze omstandigheden kunnen persoonlijk of onpersoonlijk zijn.
o Persoonlijke omstandigheden:
Omstandigheden die een bepaalde psychische gesteldheid van de dader ten aanzien van
zijn daad met eventuele gevolgen aangeven, zoals opzet of schuld.
Omstandigheden die een hoedanigheid, een kwaliteit van de dader inhouden (bijv. het
zijn van een ambtenaar bij een ambtsdelict (art. 355 Sr), of het zijn van moeder (art. 290
Sr).
o Onpersoonlijke omstandigheden
Begeleidende omstandigheden van de gedraging
Gevolgen van de gedraging
Twee soorten delicten:
o Gekwalificeerde delicten -> delicten die wegens de bijzondere omstandigheden waaronder ze
worden begaan of wegens de gevolgen die zij met zich meebrengen aan een zwaardere
strafbedreiging onderhevig zijn dan de grondvorm.
o Geprivilegieerde delicten -> delicten die wegens de bijzondere omstandigheden waaronder ze
worden begaan juist een lichtere straf met zich meebrengen dan de grondvorm (bijv.
kinderdoodslag (art. 290 Sr). Deze vorm van doodslag wordt minder zwaar gestraft dan normale
doodslag).
De omstandigheden niet-van de gedraging
o Dit is een bijkomende voorwaarde van strafbaarheid: dat is een omstandigheid, die nog niet
aanwezig is op het moment van de gedraging, noch er een direct gevolg van is, maar die pas
naderhand intreedt en eerst dán het gebeurde alsnog in de strafrechtelijke sfeer trekt (bijv. art.
204 lid 2 Sr, hulp bij zelfdoding. Als Willem Klaas helpt bij het plegen van zelfmoord, is Willem
pas schuldig als Klaas daadwerkelijk overlijdt. Bij de voorbereiding nog niet).
Legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr)
Lex scripta gebod: strafrechtelijke aansprakelijkheid mag uitsluitend gevestigd worden op grond van
een wettelijke strafbepaling.
Lex certa gebod: wettelijke strafbepalingen moeten helder afgebakend en begrijpelijk zijn. Het gaat
echter niet zo ver dat deze strafbepalingen tot in het kleinste detail elke handeling bij voorbaat moet
regelen. Enige vaagheid is geboden zodat een strafbepaling een langere tijd kan meegaan en in meer
situaties van toepassing kan zijn.
Lex stricta gebod: verboden handelingen moeten duidelijk omschreven zijn in de wet, maar er mag
gebruik worden gemaakt van open normen zodat een strafbepaling langer meegaat en werkbaar is.
Verbod van terugwerkende kracht: het opleggen van een straf is alleen toegestaan indien de
gedraging ten tijde van het begaan al strafbaar was.
Lex stricta: grenzen aan de interpretatievrijheid van de rechter:
o Analogie interpretatie: het is verboden uit een wettelijk voorschrift een grondregel te destilleren
en toe te passen op een geval dat niet onder dit voorschrift valt.
, o Extensieve interpretatie: interpretatie mag wel zolang het binnen de bewoording van de
delictsomschrijving blijft.
Interpretatiemethoden
Grammaticale interpretatie:
o Uitleg van de taal -> algemene betekenis van een woord uit de wettekst
Wetshistorische interpretatie:
o Uitleg d.m.v. de ontstaansgeschiedenis van de wet zelf
o Bedoeling van de wetgever
Systematische interpretatie
o Kijken naar een andere wet om de regel uit te leggen
o Hoe past de wet in het geheel van het rechtssysteem?
Teleologische interpretatie
o Uitleg d.m.v. onderzoek naar de betekenis van de bepaling in de huidige maatschappelijke
omstandigheden en welke de meest zinnige uitleg is.
o Doel van de wet
Werkgroep 2
Casus 1
Joost (18 jaar oud) wordt, op grond van de aangifte van zijn klasgenoot, verdacht van het plegen van diefstal
met geweld door die klasgenoot met geweld en bedreiging met geweld te dwingen zich aan te melden op zijn
account in het online spel Runescape en de virtuele objecten achter te laten (te droppen) in de virtuele
spelomgeving. Volgens de klasgenoot zou de verdachte hem samen met een ander meermalen hebben
geslagen en geschopt en zo gedwongen hebben in te loggen. Tijdens de aangifte heeft de politie waargenomen
dat de jongen de nodige blauwe plekken heeft op zijn lichaam. Joost wordt gedagvaard voor diefstal met
geweld.
Wat zijn bij dit delict de bestanddelen waaraan moet worden voldaan?
Diefstal (art. 310 Sr): Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met een
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
Goed
Aan een ander toebehoort
Wegneemt
Oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
Diefstal met geweldpleging (art. 312 Sr): Met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de
vijfde categorie wordt gestraft diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld
tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Diefstal
Geweld of bedreiging met geweld tegen personen
Oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken
Vlucht mogelijk te maken
Bezit van het gestolene te verzekeren
Casus 2
Klaas wordt overtreding van artikel 78 sub d APV ’s-Gravenhage ten laste gelegd. Dit artikel bepaalt:
"Het is verboden: [...]
d. op enig gedeelte van de stations of in de treinen zich onbehoorlijk te gedragen."
, Aan Klaas wordt ten laste gelegd dat hij zich op 9 juli 2022 op het station Den Haag Holland Spoor
onbehoorlijk heeft gedragen, door aan een OV-chippoortje te likken. De raadsman van Klaas voert ter zitting
een twee verweren: “Artikel 78 sub d APV ’s-Gravenhage is te vaag. Daarnaast is art. 78 sub d APV ‘s-
Gravenhage pas op 1 september 2022 in werking getreden. ”
Op welk(e) rechtsbeginsel(en) wordt hier een beroep gedaan? Met een beroep op welke rechtsregels kan de
raadsman zijn verweer onderbouwen?
Lex-certabeginsel -> een subbeginsel van het legaliteitsbeginsel en houdt in dat voor iedereen duidelijk
moet zijn welk handelen en nalaten leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid, alsmede welke sancties
daarop kunnen volgen. Wettelijke bepalingen dienen voldoende duidelijk te zijn.
Lex praevia -> een subbeginsel van het legaliteitsbeginsel en houdt het verbod van terugwerkende kracht
in.
1) Geef aan wat het nulla poena-beginsel van art. 1 lid 1 Sr inhoudt. Bespreek hierbij de verschillende
subregels die uit het beginsel worden afgeleid.
Dit is het legaliteitsbeginsel en houdt in dat de strafbaarheid en de eventueel op te leggen sanctie moeten
zijn vastgesteld bij materiële wet, voordat het feit is begaan.
Lex scripta geschreven regels
Lex praevia die voorafgaan aan het strafbare feit
Lex parliamentaria en zijn opgenomen in een wet in formele zin
Lex certa die voldoende duidelijk en precies is
Lex stricta en niet ruim mag worden geïnterpreteerd
2) Wat zijn de voorwaarden voor strafbaarheid?
Een menselijke gedraging -> een fysieke handeling door natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Die valt onder een delictsomschrijving -> de fysieke handeling moet in de Nederlandse wet strafbaar zijn
gesteld.
De gedraging moet wederrechtelijk zijn -> het gedrag moet in strijd zijn met het objectieve recht, er is
geen rechtvaardiging voor de gedraging.
De gedraging moet aan de schuld van de dader te wijten zijn -> de persoon van de dader moet een
verwijt kunnen worden gemaakt van zijn gedrag, er is geen schulduitsluitingsgrond.
3) Wat zijn bestanddelen van een delictsomschrijving en wat zijn elementen.
Bestanddelen zijn voorwaarden die voor de strafbaarheid bij een bepaald delict in de delictsomschrijving zijn
opgenomen van de betreffende strafbepaling. Elementen zijn voorwaarden die niet in de delictsomschrijving
zijn opgenomen en worden in beginsel aangenomen aanwezig te zijn.
Een subjectief bestanddeel is toegespitst op de geestesgesteldheid van de dader. Objectieve bestanddelen
zijn niet op de geestesgesteldheid van de dader gericht, maar op objectieve feiten in de delictsomschrijving.
4) Waarom is het onderscheid tussen bestanddelen en elementen van belang.
De OvJ moet de bestanddelen bewijzen.
5) Delicten kunnen globaal worden onderscheiden in formele en materiële delicten. Wat wordt daaronder
verstaan?
Bij formeel delicten wordt een gedraging strafbaar gesteld. Degene die de handeling verricht heeft, is
strafbaar vanwege die handeling zelf, niet vanwege het gevolg. Bij materiële delicten is het gevolg van het
gedrag strafbaar gesteld (oorzaak-gevolgrelatie).
6) Wat zijn commissiedelicten en omissiedelicten.
Bij commissiedelicten is het doen/handeling strafbaar, en bij omissiedelicten is het nalaten (iets niet doen
wat wel gedaan had moeten worden) strafbaar.
7) Wat is een gekwalificeerd delict?