L1 – Een eerste kennismaking met het strafrecht
- Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, paragraaf 1.1 t/m 1.7
- J. Claessen, ‘Waarom straffen we eigenlijk?’, Ars Aequi 2022, afl. 1
- Strafrecht met mate, paragraaf 1.4 t/m 1.4.6 (tentamenstof, niet uitgewerkt in deze
samenvatting)
Doelen van straffen
Het opleggen van een straf dient voornamelijk twee doelen: vergelding en preventie. Het
kwaad dat de dader van een strafbaar feit veroorzaakt bij het slachtoffer of aan de
maatschappij als geheel, wordt door het opleggen van straf in de eerste plaats vergolden
door leedtoevoeging. De preventiegedachte gaat uit van een eenvoudig principe: mensen
willen geen straf krijgen, dus zullen zij gedrag dat mogelijk tot straf leidt, zoveel mogelijk
proberen te voorkomen.
Er zijn twee soorten preventie te onderscheiden, namelijk de speciale en generale preventie.
Speciale preventie moet voorkomen, of ontmoedigen, dat de gestrafte wederom in de fout
gaat. Het opleggen van voorwaardelijke straffen leunt zwaar op dit principe. De leer van de
generale preventie heeft als uitgangspunt dat ook anderen dan de gestrafte lering trekken uit
het feit dat er voor het plegen van een strafbaar feit een straf opgelegd kan worden.
Materieel strafrecht, formeel strafrecht en sanctierecht
Het rechtsgebied strafrecht kan worden onderverdeeld in drie delen. Het materiële strafrecht
bepaalt welk gedrag niet toegestaan is en welke personen daarvoor kunnen worden gestraft.
Het gaat hierbij om de strafbepalingen (bijv. diefstal en moord), maar ook de algemene
leerstukken die betrekking hebben op de uitsluiting van strafbaarheid (bijv. noodweer) en
uitbreiding van strafbaarheid. Dit deel van het strafrecht wordt voornamelijk gevonden in het
Wetboek van Strafrecht. Het formele strafrecht wordt ook wel het strafprocesrecht of de
strafvordering genoemd. Dit deel bepaalt welke regels moeten worden gevolgd wanneer een
norm van het materiële strafrecht is overtreden. Dit deel van het strafrecht is voor het
grootste deel geregeld in het Wetboek van Strafvordering. Het sanctierecht heeft betrekking
op de voorwaarden waaronder bepaalde straffen mogen worden opgelegd en ten uitvoer
gelegd. Het gaat dan bijvoorbeeld om de vraag of voor een bepaald strafbaar feit een
taakstraf mag worden opgelegd en welke voorwaarden de rechter precies mag stellen
wanneer hij een straf voorwaardelijk oplegt.
Commuun en bijzonder strafrecht
Wetboeken zijn wetten waarin het algemene deel van het strafrecht en het strafprocesrecht
is opgenomen. Het strafrecht dat in de wetboeken is opgenomen, wordt aangeduid als het
commune strafrecht. Daarnaast bestaan er veel strafbepalingen in andere wetten, bijv. in de
Wegenverkeerswet 1994, de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. Deze wetten worden
bijzondere strafwetten genoemd en vormen samen het bijzondere strafrecht. Er bestaan ook
strafwetten die niet in samenwerking tussen de Staten-Generaal en de reggering tot stand
komen, maar door lagere openbare lichamen worden vastgesteld. Hierbij kan worden
gedacht aan de algemene plaatselijke verordening van een gemeente. Art. 91 Sr maakt
,duidelijk dat de bepalingen van boek I van het Wetboek van Strafrecht ook van toepassing
zijn op feiten die strafbaar zijn gesteld in bijzondere strafwetten en in lokale strafwetgeving.
De invloed van internationaal en supranationaal recht
Als gevolg van verdragen kan Nederland verplicht zijn om bepaald gedrag strafbaar te
stellen of bepaalde bevoegdheden in het leven te roepen. Het gaat hier over internationaal
recht, recht dat tussen staten geldt. Het strafrecht wordt in steeds sterkere mate beïnvloed
door besluiten van de Europese Unie en door uitspraken van het Hof van Justitie van de
Europese Unie. Bij supranationaalrechtelijke regels gaat het om regels die een internationale
organisatie oplegt, waar de lidstaten bij die organisatie zich aan moeten houden. Hieronder
vallen ook de uitspraken van het EHRM.
J. Claessen, ‘Waarom straffen we eigenlijk?’, Ars Aequi 2022, afl. 1
Ons strafrecht is tot stand gekomen tijdens de Verlichting. De grootste denkers uit die tijd
pleitten voor een zo zuinig mogelijk gebruik van straf en strafrecht, omdat straf opzettelijke
benadeling inhoudt van degene die zich heeft misdragen. En dat ligt moreel gezien
gevoelig, omdat in elke samenleving die wil voortbestaan, de morele basisregel ‘Gij zult een
ander niet schaden’ geldt. De Verlichtingsdenkers waren niet per se tegen straf, maar
vonden wel dat straf en strafrecht va een solide legitimatie moest worden voorzien en
daarom dachten zij de zogeheten straftheorieën uit: preventie- en vergeldingstheorieën.
Preventietheorieën gaan ervan uit dat wanneer iemand een misdaad heeft gepleegd, hij
gestraft moet worden, opdat nieuwe criminaliteit wordt voorkomen. Een straf heeft
afschrikwekkende werking heeft voor zowel de desbetreffende dader (speciale preventie) als
potentiële daders (generale preventie). Achter deze afschrikkingsgedachte gaat de
rationelekeuzetheorie schuil. Volgens deze theorie heeft de mens twee drijfveren: hij streeft
naar geluk/genot en hij tracht lijden/pijn te vermijden. Door straf te stellen op misdaad wordt
de hoeveelheid lijden/pijn groter dan de hoeveelheid geluk/genot die met misdaad wordt
verkregen en daarom zal een weldenkend mens afzien van het plegen van misdaad.
Preventiedenkers besteden ook aandacht aan beveiliging van de samenleving middels
opsluiting dan wel resocialisatie. Soms kan opsluiting van gevaarlijke mensen die ernstige
misdaden plegen, inderdaad nodig zijn, maar dat zou ook kunnen met een
beveiligingsmaatregel zoals de terbeschikkingstelling, die tevens behandeling inhoudt. Ook
resocialisatie kan nodig zijn ter voorkoming dat iemand opnieuw de fout ingaat, maar
resocialisatie (iemand helpen) en straf (iemand bewust schaden, bijvoorbeeld door iemands
vrijheid af te nemen) gaan lastig samen. Recidivecijfers liegen er niet om: circa 50% van de
gedetineerden gaat binnen twee jaar na invrijheidstelling opnieuw de fout in. De vraag is dus
of straf wel zo goed werkt ter voorkoming van slecht gedrag als vaak wordt gedacht.
Anders dan preventietheorieën stellen vergeldingstheorieën doorgaans simpelweg dat
iemand die een strafbaar feit pleegt, straf verdient. Zij stellen dat de gerechtigheid in beginsel
eist dat een gepleegde misdaad wordt bestraft oftewel vergolden. Sommige
vergeldingsdenkers stellen dat met straf het door misdaad verstoorde evenwicht wordt
hersteld. Maar hoe kan een orde die wortelt in de morele basisregel ‘Gij zult een ander niet
schaden’ worden hersteld door een reactie die diezelfde regel schendt? Welbeschouwd
wordt met vergelding van kwaad met kwaad niets hersteld. Hoogstens ontstaat er een
,nieuwe machtsbalans: de dader merkt dat hij uiteindelijk niet de baas is. Zo bezien bestaat er
een link met de afschrikkingstheorie: door straf wordt de dader extrinsiek gedisciplineerd
door degene die sterker is dan hijzelf.
Iemand bewust schaden kan nooit goed zijn, dat leerden Plato en Seneca ons al. Mensen
slecht behandelen zal hen ook niet in goede mensen veranderen, integendeel. Zelf pleit ik
primair voor herstelrecht: na misdaad dient in beginsel geen straf maar herstel van schade
plaats te vinden, waarbij het zoveel mogelijk aan de partijen zelf is om de oorzaken en
gevolgen van de misdaad te bespreken alsook om te onderzoeken hoe herstel in het
voorliggende geval het beste kan worden gerealiseerd. Vaak gaat het om herstel van
(im)materiële schade, maar het belangrijkst is misschien wel herstel van vertrouwen en
verbondenheid tussen mensen. Door straf worden deze niet hersteld; straffen is namelijk
reageren vanuit wantrouwen en afgescheidenheid.
L2 – Inleiding materiaal strafrecht
Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, pagina 29 t/m 55
Plaats en structuur van strafbepalingen
Welk gedrag strafbaar is, wordt in de eerste plaats aangegeven door de wet. De inhoud van
die wettelijke verbodsbepalingen wordt soms verder ingevuld door rechtspraak. Een
strafbepaling in de meest volledige vorm bestaat uit:
Delictsomschrijving: geeft aan welke ongewenste gedraging de wetgever strafbaar
heeft willen stellen
Kwalificatie-aanduiding: maakt duidelijk hoe het gedrag in juridische opzicht moet
worden benoemd
Strafbedreiging: bepaalt welk soort straf mag worden opgelegd
Niet alle strafbepalingen kennen een dergelijke duidelijke omschrijving van het strafbare
gedrag en een kwalificatie-aanduiding. Deze wordt in sommige bepalingen al geacht in de
delictsomschrijving te liggen. Dit is bijv. bij artikel 300 lid 1 Sr. Het mishandelingsartikel.
De opbouw van het strafbare feit
Een strafbaar feit is een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke
delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten. Hierin liggen vier
componenten die cumulatieve voorwaarden zijn waaraan moet worden voldaan voordat
iemand gestraft kan worden. Dit zijn:
1. Menselijke gedraging
De gedraging moet verricht zijn door een mens. Dit kunnen zijn natuurlijke personen
als rechtspersonen. Verder moet het gaan om een gedraging. Vervolging kan niet
vanwege bepaalde gedachten, maar wel voor actief optreden of het nalaten hiervan.
2. Wettelijke delictsomschrijving
Gedragingen zijn pas strafbaar als zij in de strafwet terug te vinden zijn. Het is voor
de wetgever onmogelijk om alle denkbare strafbare gedragingen expliciet in de wet
, op te nemen. Daarom heeft de wetgever zulke gedragingen algemeen in de wet
omschreven.
3. Wederrechtelijkheid
De gedraging moet in strijd zijn met het recht. Als iemand niet handelt in strijd met het
recht, dan dient er ook geen straf te volgen. Daarmee is niets gezegd over de mate
waarin deze gedraging aan de dader verweten kan worden. Dat is het terrein van
schuld. Meestal is het zo dat met het vervullen van de delictsomschrijving de
wederrechtelijkheid ook gegeven is. De aanwezigheid van wederrechtelijkheid van
bepaald gedrag is dan eigenlijk niet meer dan de veronderstelde afwezigheid van een
geldig excuus voor het vervullen van de delictsomschrijving. In sommige gevallen
bestaat en grond om aan te nemen dat de gedraging niet wederrechtelijk was. Dan
spreken we van een rechtvaardigingsgrond.
4. Schuld
Niemand kan gestraft worden zonder dat hij schuld heeft. Schuld moet dan worden
opgevat als verwijtbaarheid. Daarvan is sprake als men van iemand in de redelijkheid
kon vergen dat hij zich ander gedroeg dan hij deed. Als iemand een andere optie had
dan het overtreden van de wet bestaat er verwijtbaarheid. Evenals voor de
wederrechtelijkheid geldt voor de verwijtbaarheid dat deze verondersteld wordt
aanwezig te zijn door het vervullen van de delictsomschrijving. Als de verwijtbaarheid
ontbreekt is er sprake van een schulduitsluitingsgrond.
Legaliteit en interpretatie
Art 1. Sr brengt met zich mee dat strafbepalingen altijd in het geschreven recht terug te
vinden moeten zijn. Dit wordt het legaliteitsbeginsel genoemd. De rechter moet in een vonnis
altijd precies aangeven waar in de wet het feit dat de verdachte heeft gepleegd strafbaar is
gesteld. Het gedrag is pas strafbaar als het ten tijde van het begaan van het feit in de wet
strafbaar is gesteld (verbod van terugwerkende kracht).
Het is voor de wetgever onmogelijk om in detail elke strafbare gedraging in de wet te
omschrijven. In individuele zaken dient de rechter uit te maken of het concrete gedrag van
een verdacht onder een delictsomschrijving te brengen valt. In moeilijke gevallen moet hi jde
wet interpreteren. Voor het interpreteren van wetstermen bestaat een aantal methoden:
Wetshistorische interpretatie: hiervoor wordt gekeken naar de
totstandkomingsgeschiedenis van de wetsbepaling, bijv. Kamerstukken en de MvT.
Grammaticale interpretatie: de inhoud van de wet wordt bepaald aan de hand van de
taalkundige betekenis van de woorden in de bepaling.
Systematische interpretatie: de wet wordt uitgelegd aan de hand van de systematiek
van de wet.
Teleologische interpretatie: er wordt gekeken naar het doel van de wet(gever).
Bestanddelen en elementen
De onderdelen van de delictsomschrijving worden de bestanddelen genoemd. Bestanddelen
zijn dus te vinden in de wettekst, terwijl elementen de niet in de wet opgenomen
voorwaarden voor strafbaarheid zijn. De bestanddelen van een delictsomschrijving zijn de