OM 0203 Methoden voor onderwijsonderzoek
Boek: Educational Research: Planning, conducting and evaluating quantitative and
qualitative research
ISBN:9781292021126
Hoofdstuk 10 tot en met 17
,Inhoudsopgave
Hoofdstuk 10 Experimenteel ontwerp 4
Wat is een experiment, wanneer gebruik je het en hoe is het ontstaan? 4
Wat zijn de hoofdkenmerken van experimenten? 4
Welke soorten experimenten zijn er? 8
Wat zijn mogelijke ethische kwesties in een experimenteel onderzoek? 10
Wat zijn de stappen in het uitvoeren van een experimenteel onderzoek? 10
Hoe evalueer je experimenteel onderzoek? 10
Hoofdstuk 11 Correlationeel ontwerp 11
Wat is een correlationeel ontwerp, wanneer gebruik je het en hoe is het ontstaan? 11
Welke soorten correlationeel ontwerp zijn er? 11
Wat zijn de hoofdkenmerken van correlationeel ontwerp? 12
Mogelijke ethische kwesties gedurende het ontwikkelen van correlatieonderzoek 15
Wat zijn de stappen in het uitvoeren van correlatieonderzoek? 15
Hoe evalueer je correlatieonderzoek? 15
Hoofdstuk 12 Surveyonderzoek 16
Wat is surveyonderzoek, wanneer gebruik je het en hoe is het ontstaan? 16
Welke soorten surveyonderzoek zijn er? 16
Wat zijn de sleutelkenmerken van surveyonderzoek? 17
Hoe ontwikkel en analyseer je een gemailde vragenlijst? 20
Hoe ontwerp en ontwikkel je een interviewsurvey? 21
Wat zijn de mogelijke ethische kwesties in surveyonderzoek? 22
Welke stappen zijn er nodig in surveyonderzoek? 22
Hoe evalueer je een surveyonderzoek? 22
Hoofdstuk 13 Grounded theory ontwerp 22
Wat is grounded theory ontwerp, wanneer gebruik je het en hoe is het ontstaan? 22
Soorten grounded theory ontwerp 23
De hoofdkenmerken van grounded theoryonderzoek 24
Potentiële ethische kwesties in gegronde theorieonderzoek 26
Welke stappen zijn er in het ontwikkelen van gegronde theorieonderzoek? 26
Hoe evalueer je gegronde theorieonderzoek? 26
Hoofdstuk 14 Etnografisch ontwerp 26
Wat is etnografisch onderzoek, wanneer gebruik je het en hoe is het ontstaan? 26
Welke soorten etnografisch ontwerp zijn er? 27
Wat zijn de hoofdkenmerken van etnografisch onderzoek? 28
Mogelijke ethische kwesties in etnografisch onderzoek 29
Wat zijn de stappen in het ontwikkelen van etnografisch onderzoeker? 29
Hoe evalueer je etnografisch onderzoek? 30
2
Geschreven door: Deborah Vader
,Hoofdstuk 15 Verhalend onderzoeksontwerp 30
Wat is verhalend onderzoek, wanneer gebruik je het en hoe is het ontstaan? 30
Welke soorten verhalend ontwerp zijn er? 30
Wat zijn de hoofdkenmerken van verhalend ontwerp? 31
Wat zijn mogelijke ethische kwesties bij het verzamelen van verhalen? 32
Welke stappen zijn er in het ontwerpen van verhalend onderzoek? 32
Hoe evalueer je verhalend onderzoek? 32
Hoofdstuk 16 Gemengde methodes 33
Wat is gemengde methodes, wanneer gebruik je het en hoe is het ontstaan? 33
Welke soorten gemengde methodeontwerpen zijn er? 34
Wat zijn de hoofdkenmerken van het gemengde methodeontwerp? 36
Welke potentiële ethische kwesties zijn er in gemengde methodeonderzoek? 37
Wat zijn de stappen in het ontwikkelen van een gemengde methodeonderzoek? 37
Hoe evalueer je een gemengde methode studie? 37
Hoofdstuk 17 Actieonderzoek 38
Wat is actieonderzoek, wanneer gebruik je het en hoe is het ontstaan? 38
Welke soorten actieonderzoek zijn er? 38
Wat zijn de hoofdkenmerken van actieonderzoek? 39
Wat zijn mogelijke ethische kwesties in actieonderzoek? 40
Welke stappen worden ondernomen in het ontwikkelen van actieonderzoek? 40
Hoe evalueer je actieonderzoek? 40
3
Geschreven door: Deborah Vader
,Hoofdstuk 10 Experimenteel ontwerp
Wat is een experiment, wanneer gebruik je het en hoe is het ontstaan?
In een experiment test je een idee om te bepalen of het de uitkomst bepaald. Een deel van de
onderzoeksgroep laat je werken met het idee en een deel niet, zo bepaal je het effect van het idee.
Wanneer gebruik je een experiment?
Je gebruikt experimenten wanneer je het mogelijke verband en effect wilt testen tussen de
onafhankelijke en afhankelijke variabele. Alle andere variabelen probeer je onder controle te
houden.
Wanneer ontstonden experimenten?
In de late 19e eeuw en begin 20e eeuw werden psychologische experimenten voor het eerst
uitgevoerd. In 1903 werd door Schuyler een experimentele en controlegroep gehanteerd. In 1916
had McCall het idee om randomisatie toe te passen. Daarna werden boeken geschreven met de te
volgen procedure bij een experiment.
In 1963 hadden Cambell en Stanley 15 soorten experimenten beschreven. Deze ontwerpen worden
vandaag de dag nog steeds gebruikt. In 1979 werden de ontwerpen uitgebreid met een discussie
paragraaf. Sinds de jaren 80 is het met de komst van de computer, de complexiteit in de
experimenten verhoogd.
Wat zijn de hoofdkenmerken van experimenten?
Voordat we gaan kijken hoe je een experiment kan opzetten, is het goed om over een aantal
hoofdkenmerken informatie te krijgen. Deze hoofdkenmerken zijn:
- Random assignment
- Control over extraneous varibales (controle over externe variabelen)
- Manipuleren van de condities
- Uitkomsten van metingen(uitkomstmaten)
- Groepsvergelijkingen
- Bedreigingen van de validiteit
Random assignment
Random assignment is het proces van het willekeurig toewijzen van individuen aan de groepen. Dit
kan op verschillende manieren, maar daar komen we later op terug.
Je gebruikt random assigment zodat je controle hebt over externe variabelen, zoals de
karaktereigenschappen van een respondent. De experimentele naam hiervoor is ‘equating’’
(gelijkstellen). In de praktijk is het niet mogelijk om de groepen geheel gelijkt te stellen en zal het je
uitkomsten beïnvloeden.
Je moet random assignment niet verwarren met random selection. Beide zijn belangrijk bij een
kwantitatieve studie, maar dienen een ander doel. Experimenten hebben vaak geen willekeurige
selectie, omdat dat praktisch niet altijd haalbaar is.
Controle over externe variabelen
Externe factoren zijn alle invloeden in de selectie van respondenten, de procedure, de statistieken of
het ontwerp die mogelijk de uitkomst beïnvloeden en voorziet een alternatieve verklaring voor de
resultaten als ze anders zijn dan verwacht. Je kan proberen zoveel mogelijk van deze variabelen te
controleren. Random assignment is er hier 1 van, die van tevoren door de onderzoeker ondernomen
wordt. Andere controleprocedures die je kan gebruiken zijn: voormeting, covariaten, matchen van
respondenten, homogene groepen en het blokkeren van variabelen.
4
Geschreven door: Deborah Vader
, Voormeting en nameting
Om de groepen te vergelijken kunnen onderzoekers een voormeting doen. De voormeting bevat
informatie over de attitude of karaktereigenschap van de respondenten, voordat ze deelnemen aan
het experiment. Een nameting bevat dezelfde gegevens als de voormeting, maar dan na het
experiment.
Voormetingen kosten tijd en moeite en kunnen verwachtingen scheppen bij de respondenten. Ze
kunnen het experiment beïnvloeden. Wanneer een kennistest gebruikt is, kan het zijn dat de
respondenten tijdens de nameting zo reageert als op de voormeting.
Covariaten
Covariaten zijn variabelen die de onderzoeker controleert voor het gebruik van statistiek en die
wordt gerelateerd aan de afhankelijke variabele en niet aan de onafhankelijke variabele. De
onderzoeker moet deze variabelen controleren, omdat deze covarieert met de afhankelijke
variabelen. Er wordt met een covariatie meer ‘error’ verklaard. Dit is in onderstaande figuur te zien.
Matchen van respondenten
Matchen is het proces van het identificeren
van karakterkenmerken en deze willekeurig
verspreiden over de experimentele en
controlegroep. In het figuur hiernaast is dit
schematisch weergegeven.
5
Geschreven door: Deborah Vader