Hoofdstuk 1
1.1 Het schip
Motorschip: met een motor (zeilschip ook als het een motor bij zich heeft).
Groot schip: langer dan 20 meter
Snel schip: langer dan 20 meter en sneller dan 40 km/u.
Klein schip: korter dan 20 meter (wettelijk geen verplichte uitrusting, toeter en verlichting is genoeg)
- Bij een lengtebepaling wordt niet meegerekend: boegspriet, papegaaistok en de trimvlakken.
Korter dan 20 meter, maar tellen als groot schip:
1. Schip wat een groot schip duwt, sleept, assisteert of langszij vastgemaakt meevoert.
2. Passagiersschip (meer dan 12 passagiers meevoert).
3. Veerpont (een vaarweg oversteekt).
4. Vissersschip.
5. Duwbak (geschikt om te worden geduwd).
Snelle motorboot: sneller dan 20 km/u. (Jetski’s, waterscooters, kajuitbootjes).
a. Verplicht: registratieteken, registratiebewijs, mototonderbrekingsknop (dodemansknop),
reddingsvesten (voor iedere opvarende één), brandblusser.
b. Verplicht bestuurder: minimaal 18 jaar, voorkomen geluidshinder, zitten op de
bestuurdersstoel, staand sturen met zwemvest, als een waterskiër wordt
getrokken dan twee opvarende van minimaal 15 jaar erbij voor de uitkijk.
Rompvormen: bepaalt voor een groot deel de vaareigenschappen van een schip. Hoe
ronder de rompvorm, hoe meer geschikt het schip is voor varen in de golven.
1.2 Vaaruitrusting
Snelle motorvaartuigen verplichte uitrusting:
1.Anker
2.Zee reling (minimaal 60 cm hoog)
3.Lenspomp/bilgepomp: water wegpompen. (Lenzen = leegmaken en boot laagste gedeelte = bilge)
4.Buitenboordafsluiters: afsluiter doorvoeren waterlijnen (dicht als je de boot verlaat, anders kan er
een slang losschieten of kapotgaan en loopt de boot vol met water en zinkt hij).
5.Overige uitrusting: Reddingsvesten, EHBO-kit, Brandblusser, de reglementen (Almanak deel 1).
1.3 Veiligheid
Brand: zuurstof, brandbare stof (brandstof) en (hoge) ontbrandingstemperatuur.
Blusmiddelen
- Water: A branden
- Poeder: A, B en C branden
- Koolzuur: B branden
- Schuim: A en B branden
- Blusdeken: F branden
Brandklasse B nooit met water,
wegens verspreidingsgevaar brand.
Brandklasse F nooit met water, wegens
explosiegevaar.
Handblusser eisen: Elke 2 jaar gekeurd, Rijkskeurmerk, Minimumcapaciteit van 2kg.
1
,Brandblusser: plaats op een plek waar je er met meerdere kant bij kunt.
Schuimblusser: geschikt voor jachten, bevat water dus kans op bevriezen in de winter.
Poederblusser: ontstaat schade aan elektrische apparatuur en metalen.
Benzine: verdampt snel en veroorzaakt explosiegevaar.
Voor het starten de motorruimte ventileren meteen vonkvrije elektrische ventilator.
Jerrycans met reservebenzine sla je het best op in een apart geventileerde ruimte.
Voor het tanken eerst ontladen (eventuele statische lading tussen schip en benzineslang afvoeren
door met het spuitpistool tegen de nog gesloten benzine-vuldop te tikken, daarna kan de dop er af).
Diesel is niet explosief en dus een veiliger brandstof.
Twee soorten gas aan boord gebruiken:
1.Propaan: voorkeur de grijze en groene tanks zijn groter. Reduceerventiel drukregelaar 50 Mbar,
verlaat met een hogere druk de fles.
2.Butaan: campinggas alleen boven de 5˚ C gebruiken. Reduceerventiel drukregelaar 30 Mbar.
Gasdetector: registreert gevaarlijke concentratie van benzine- of gasdampen, plaatsen op het laagste
punt. Gas en benzinedampen zijn zwaarder dan lucht en verzamelen zich in het laagste gedeelte. De
kleinste lekkage kan daardoor leiden tot een groot explosiegevaar.
Aan boord alleen Thermisch beveiligde gasapparaten gebruiken. Een thermisch beveiligd (cardanisch
opgehangen) kooktoestel, de gastoevoer sluit af bij een waakvlam.
Een gasfles kan het best worden geplaatst in een afzonderlijke ruimte: de gasbun. De gasbun heeft
een afvoer naar buiten met koperen leidingen op het laagste punt en een mogelijkheid tot beluchting
aan de bovenkant (voor ieder toestel dient een afsluiter te zitten). Als verbinding tussen de afsluiter
en het gastoestel een rubberen gasslang, elke drie jaar vervangen.
- Zelf gaslekken opsporen met zeepsop: kopje water met afwasmiddel, roer en klop tot
schuim. Smeer op de koppelingen in de gasleiding. Het schuim borrelt op de plek van het lek.
Droge uitlaat: Te veel isoleren, waardoor de warmte niet weg kan (bijvoorbeeld bij motorjachten).
Zwemvest: Beschut water, snel hulp aanwezig, extra drijfvermogen van 50 Newton (5kg).
Reddingsvest: drijfvermogen junior 100 Newton (10kg) tot senior 275 Newton (27,5kg). Kan bij een
bewusteloze. Opblaadbaar (hard) en niet opblaasbaar.
Gebruiken als er snel hulp aanwezig is Volwassen en kinderen
Niet bij bewusteloosheid Open water en kustwater
Zware weersomstandigheden
Dragen lichte regenkleding
Draait bewusteloos persoon op de rug
Volwassen en kinderen Volwassen en kinderen
Binnenwateren en beschut water Op zee
Normale weersomstandigheden Extreem zware weersomstandigheden
Dragen van lichte kleding Draait bewusteloos persoon op de rug
Draait bewusteloos persoon op de rug
Ronde reddingsboei: 2 tot 3 kilo, beroepsvaart.
Hoefijzervormige reddingsboei: voorzien van licht, jachten.
Radarreflector: zo hoog mogelijk plaatsen (minstens 4 meter boven water).
Parachutelicht: vuurwerk als noodsein.
Vluchtluiken: minimaal 50cm x 50cm, elke afsluitbare ruimte moet er één zitten.
2
,Alcoholgebruik: niet hoger dan 0,5 promille.
1.4 Milieu
BPR: Binnenvaart Politie Reglement
Uitlaatgassen: kleurloos is een goede kleur. Overlast uitlaatgassen voorkomen: goed
onderhouden en afgestelde motor, niet onnodig laten draaien, vaar rustig.
Geluid: Een goede uitlaat dempt het geluid van een verbrandingsmotor. Een lekkende uitlaat
maakt veel herrie. Bij kajuitboten kan een lekkende uitlaat bovendien koolmonoxide in de kajuit
vrijkomen.
Oppervlaktewater schoonhouden:
Sluit het toilet aan op een vuilwatertank en loos de tank bij een innameput in de haven.
Sluit ook het spoelbakje van de keuken aan op de vuilwatertank.
Schrob het dek niet met agressieve reinigingsmiddelen maar met schoon water.
Gebruik milieuvriendelijke antifouling voor het onderwaterschip.
1.5 Elektrotechniek
Kleine boten hebben twee accu’s die niet aan elkaar zijn gekoppeld: startaccu (starten motor) en een
lichtaccu (licht en radio). Tijdens het varen is de accu (12 V). In de haven de walstroom (230 V).
We onderscheiden twee soorten accu's: de droge accu en de vloeistof (natte) accu. De natte accu
bevat vloeistof (gedestilleerd water) wat moet worden bijgevuld 1cm boven de platen uitkomt.
Parallelschakeling: Als je weinig op de motor vaart (zeilboot), kun je de twee accu’s ook parallel
schakelen. De spanning blijft 12 Volt, het voordeel is dat je er twee keer zolang mee kunt doen.
Koppel je de accu’s aan elkaar door de plus met de plus en de min met de min te verbinden.
Serieschakeling: Twee serie-geschakelde accu’s van 12 Volt leveren een spanning van 24 Volt.
Een serieschakeling maak je door de plus van de ene accu aan te sluiten op de min van de andere.
Knalgas: Zorg ervoor dat accu’s rechtop en in een goed geventileerde ruimte staan. Bij het opladen
van accu’s kan namelijk het zeer explosieve knalgas (zuurstof en waterstofgas ontstaan).
Accuklemmen: niet goed bevestigd -> een eventueel aanwezig gasmengsel kan worden ontstoken.
1.6 Motortechniek en aandrijving
Er bestaan twee typen motoren voor schepen:
1. Elektromotoren: werkt op een accu.
Tegenwoordig zien we steeds meer elektromotoren in de watersport.
Voordelen elektrische motor: stil, geen verbrandingsgassen, weinig onderhoud.
Nadelen: beperkte actieradius, opladen kost relatief veel tijd, kosten van nieuwe accu’s;, beperkt
vermogen (12 Volt). Met een goede hoeveelheid batterijen kun je toch zo’n 6 tot 10 uren varen.
2. De verbrandingsmotor: werkt op benzine of diesel.
Verbrandingsmotor nodig: brandstof (benzine en diesel), smering, zuurstof en een ontsteking.
Benzinedamp: zwaarder dan lucht. Omdat de motor zich in een afgesloten ruimte bevindt, kan de
benzinedamp niet weg. Zorg daarom vóór het starten voor een goede mechanische ontluchting van
de motorruimte door middel van een vonkvrije elektrische ventilator.
Dieselmotor: verdampt minder snel, minder kans op explosie en kan goed lange tijd op eenzelfde
aantal toeren draaien (kajuitboten en grote schepen).
3
, Brandstoffilter: bij het verlaten van de tank passeert brandstof het voorfilter scheidt grovere
vervuilde deeltjes en water uit de brandstof (grof filter/waterafscheider). Daarna passeert het de fijn
filter die de overige fijnste deeltjes filtert. Filters jaarlijks controleren.
Waterzak: het water kan je in de dieseltank aftappen op het laagste punt, waardoor bacteriegroei in
de tank wordt voorkomen. Eén of twee keer per jaar aftappen is voldoende.
Mengsmering: Alle verbrandingsmotoren hebben smeerolie nodig. Bij mengsmering wordt de
benzine vermengd met motorolie. Mengsmering 1 : 50 betekent 1 deel olie op 50 delen benzine.
Checken oliepeil bij een koude motor.
Lage oliedruk: controlelampje brand, onvoldoende smering, te weinig koeling, hij loopt vast.
Te veel oliedruk/Hoge oliepeil: brengt de motor schaden.
Verbrandingsmotoren moeten gekoeld worden met het koelsysteem:
1.Open systeem: motor gekoeld door het (vuile) buitenwater. Vergeet in de winter niet om
gebruik te maken van koelvloeistof om zo bij kou/vorst schade aan de motor te voorkomen.
2.Gesloten systeem: motor gekoeld door (schone) koelvloeistof. De koelvloeistof blijft
gekoeld door een gesloten buizensysteem dat zich aan de buitenkant van de boot of in een
bun bevindt. Deze koelvloeistof heeft ook een antivriesfunctie maar deze verliest na een
tijd wel zijn werking.
3.Gecombineerd open/gesloten systeem: de motor gekoeld door koelvloeistof. Deze
wordt in de warmtewisselaar gekoeld door buitenboordwater. In de winter kan deze
warmtewisselaar bij lage temperaturen kapotvriezen. Vul het koelwatersysteem daarom vóór de
winter bij een draaiende motor via het wierpotje bij met antivries. In de lente de toevoer van
buitenboordwater open zetten.
Scheepsmotoren hebben een koelwaterpomp die buitenwater aanzuigt. De impeller is een rubberen
schoepenrad dat het water aanzuigt. De impeller moet regelmatig vervangen worden.
V-snaar: Bij inboord motoren wordt de koelwaterpomp aangedreven door een V-snaar. De V-snaar
moet bij controle maximaal 2 cm kunnen worden ingedrukt. Als de V-snaar te strak gespannen is,
gaat hij slippen en werkt de koeling niet. Te slap gespannen zorgt voor hapering in de aandrijving.
Koelwaterkraan/buitenboordkraan: het water gaat via de wierpot (filter dat tussen het
inlaatkraantje en de koelwaterpomp zit, voorkomt dat het koelsysteem verstopt raakt.) naar de
koelwaterpomp en vandaar door de motor of warmtewisselaar.
Keerkoppeling: een versnellingsbak/transmissie die meestal rechtstreeks aan de motor bevestigd zit.
Met de keerkoppeling kun je in de vrije stand de draairichting van de schroef veranderen waardoor je
vooruit of achteruit kunt varen en je kan het toerental verlagen. Bevat smeerolie, je kan het checken
door eerst de vuldop los te draaien en daarna de peilstok eruit halen om het oliepeil te checken.
Schroefas: De schroefas is de verbinding tussen de schroef (aan buitenkant van het schip) en de
motor (aan de binnenkant van het schip). De schroefas loopt door een pijp, de schroefaskoker. Het is
een soort open verbinding tussen buiten en binnen, waardoor het risico bestaat dat er water naar
binnen komt. Drie typen schroefassen:
1.Vetgesmeerd: aan de motorzijde van de schroefas bevindt zich een waterdichte lager
(binnengland). De gland wordt afgesloten door een schroefaspakking van één of meerdere
vetkoorden. De gland mag geen water lekken. Het vet voor de lagers wordt steeds aangevuld door de
vetpomp die om de 6 motoruren moet worden aangedraaid om extra vet in te persen. Dit pompen
heeft als nadeel dat er ook wat vet via de glandloopbus in het buitenwater terecht komt.
2.Oliegesmeerd: Beide lagerbussen zijn voorzien van één of meerdere oliekeringen. Een kwetsbaar
punt is de achterste oliekering. Er kunnen zich touw- of plantenresten rond de schroefas buiten het
4