Samenvatting Hoorcolleges Medisch Biologie
Beroepssituatie 3 & 4
,Voeding en Spijsvertering Hoorcollege
BS3.1
Spijsverteringskanaal: eten: slokdarm, maag, twaalfvingerige darm/kronkeldarm, dikke darm,
rectum.
Mondholte; huig, tong, gebit.
Speekselklieren, onder de tong, onder de kaak, bij het oor.
Ze produceren 1-1,5 liter speeksel. In die speeksel zitten enzymen, antistoffen en lysozymen.
Deze zorgen voor bepaalde afweer en zorgen dat er vertering begint. Enzymen helpen bij
vertering en antistoffen en lysozymen zorgen voor om ziektekiemen te doden en de mond
gezond te houden.
Slikken:
1. Je drukt de bolus/water tegen harde gehemelte, tong trekt zicht terug, bolus
(water/eten) wordt pharynx ingeduwd, zachte gehemelte omhoog, zorg ervoor dat
neusholte goed afgesloten blijft.
2. Het strottenhoofd komt omhoog, epiglottis (strottenklepje) sluit de glottis
(stemspier). Dit zorgt ervoor dat je niet verslikt.
3. Bolus komt oesophagus (slokdarm) binnen. Oesophagus bevat gladspierweefsel, dit
zorgt ervoor dat voeding naar beneden wordt geduwd.
4. De onderste oesophagus/kringspier laat de bolus door waardoor het in de maag
terecht komt. De kringspier sluit het vervolgens af zodat het omhoog komt.
Dit hele proces duurt ongeveer 9 seconde
Braken (emesis)
Veel overgeven is hyperemesis
1. Mechanische prikkeling: bijv. vinger in de keel stoppen
2. Chemische prikkeling: chemische stoffen bijv. voedselvergiftiging.
Gevoelige onderdelen in het spijsverteringskanaal waardoor braken ontstaat: zachte
gehemelte, keelholte (pharynx), slokdarm (oesophagus), maag, beging van de dunne darm.
Braakcentrum verlengde merg (medulla omagata): daar zit een stukje wat prikkels kan
ontvangen waardoor braakreflex wordt getriggerd. Bijv. bij chemotherapie.
Wat gebeurt er bij braken:
1. Als je moet overgeven ga je meer speeksel produceren en dit zorg er voor dat
spijsverteringskanaal beschermd wordt. Je maag is zuur en bij braken kan je maag
gaan branden.
2. Pylorissfinter ontspand (kringspier)
3. Peristaltische golven en krachtige uitademing: door kringspieren gaan de golven
omhoog en door uitademing gaat de druk naar buiten.
4. Inhoud duodenum en begin jejunum (nuchtere darm) naar maag gestuwd: Toegang
neusholte wordt geblokkeerd, zodat het niet uit de neus komt.
5. Maaginhoud wordt naar buiten gestuwd
6. Toegang naar de neusholte geblokkeerd
,Slokdarm (oesophagus)
Bevat gladspierweefsels en meerlagig plaveiselepitheel weefsel (werkt beschermd)
Bovenste oesophagus sfincer (kringspier): keelholte kringspier
Onderste oesophagus sfincter (kringspier): middenrif heeft ook een functie deze zorgen
ervoor dat de inhoud van de maag niet omhoog komt.
(ookwel gastro-oesophageale sfinter genoemd)
Maag (verntriculus/gaster)
Tijdelijke opslag, kneden, chemische afbraak: eiwitten (pepsine) verteren , productie van
intrinsieke factor: stofje wat je nodig hebt om vit b12 op te nemen, maagwand geplooid
Maagportier: kleien beetje maaginhoud los wordt gelaten in de twaalfvingerige darm
Sterke musculatuur: zodat de maag alle kanten kan bewegen
Longitudinale laag
Circulaire laag
Schuine laag
Buikvlies (peritonium)
Buikvlies kan ontsteken bijv. bij blinde darmontsteking. Als dat knapt komt dat in de
buikholte waardoor het in de buikvlies terecht komt.
Het bestaat uit 2 lagen:
1. Visceraal peritonium: over het buikvlies heen
2. Pariëtaal perotoneum: dit bekleedt de buikholte
Je darmen liggen niet los in de buik maar in visceraal perotonium.
Buikvlies heeft 2 speciale stukken: omentum minus: Omentum majus: is een flap in de
buikband boven op de darmen en denken de darmen af.
Dunne darm
Belangrijkste voor resorptie van voedingsstoffen
Totaal ongeveer 6 meter
Duodenum: 12 vingerige darm
Jejenum: nuchtere darm
Ileum: Kronkel darm, langste stuk van dunne darm.
In de dunne darm komen veel vertaringsactiviteiten. Dus de boel wordt afgebroken zodat het
opgenomen wordt in het bloed.
Pancreassappen: alvleesklier; enzymen, koolhydraten en vetten verteren
Lever produceert Gal dit wordt opgeslagen in galblaas en zo in de twaalfvingerige darm. Gal
maakt van grote vetdruppels kleine vetdruppels gemaakt.
Darmsap: bevat enzymen die koolhydraten en eiwitten kan verteren.
, Histologie de weefsel leer
Oppervlakte vergroting door:
Plooien, richels in de submucosa
Villi: darmvlokken
Microvilli
Oppervlakte vergroting is belangrijk om voedingstoffen op te nemen. Dit komt in de
capilairnetwerk dit komt uit de poortader en dit gaat door naar de lever. Bijv. gifstoffen
kunnen uitgefilterd worden. Hierdoor komt het zuiver in de bloedbaan terecht.
Het weefsel bevat glad spierweefsel: zijn twee lagen waardoor darmen makkelijk kunnen
kneden oftewel darmperistaltiek.
Dikke darm (colom)
Onttrekking van water en productie vitamine K nodig voor bloedstolling. Opslag van ontslag.
Ontlasting:
Twee sluitspieren: M. Sphincter ani internus (interne anala sfinter)
M. Sphincter ani externus (externe anale sfincter)
Stofwisseling (metabolisme)
Twee variante:
Anabolisme: opbouwen, kleinere deeltjes worden opgebouw tot grotere moluculen.
Catabolisme: afbraken, bijvoorbeeld koolhydraten afgebroken waardoor je energie
krijgt. Maakt in de vorm van ATP. Koolhydraten, eiwitten en vetten zorgt voor ATP bij
verbranding.
Nutritie (voeding)
Gezonde voeding: bevat alle voedingsstoffen die nodig zijn om de homeostase te handhaven.
Ondervoeding: een ongezonde situatie die ontstaat wanneer te weinig, of te eenzijdig
voeding ingenomen wordt.
Brandstoffen: koolhydraten, vetten, eiwitten. Stoffen waaruit energie ontstaat.
Bouwstoffen: eiwitten, vetten, water, mineralen. Om cellen om te bouwen.
Beschermende stoffen: vitaminen en mineralen.
Brandstoffen: lichaam bestaat uit reserves. Bijvoorbeeld glycogeen kan je afbreken in glucose
waardoor energie ontstaat.
Lichaam bevat ook vetreserve: afbreken in het lichaam.
Eiwitten worden als laats afgebroken, aminozuren. Dit komt wanneer je ondervoed bent.
Voeding: komt terecht in dunne darm. Afgebroken bijv. in de vorm van zetmeel