Samenvatting Psychosomatic models
HC1 – Introductie
Een stressor is een stimulus die de balans/homeostase bedreigt. Een stressrespons is de reactie daarop met als
doel de staat van balans/homeostase te bereiken. Hierbij speelt perceptie (appraisal) maar ook
onvoorspelbaarheid en oncontroleerbaarheid een rol.
Subjectieve stress maten meten de mate waarin een individu naar eigen idee stress ervaart
Objectieve stress maten meten objectieve waardes, zoals fysiologische responsen (cortisol, hartslag,
zweetsecretie, ontstekingswaarden) en emotionele reactiviteit (gezicht lezen).
Objectieve maten zijn niet per se objectiver/harder. De correlatie tussen de twee is matig; meet dus twee
verschillende dingen.
Verschillende stressmodellen:
Cannon → fight-or-flight: dit is de acute stressreactie, dat gepaard gaat met sympatische activatie: zintuigen
scherpen aan, pupillen verwijden, haren rechtop, toegenomen hartslag, vasoconstricite, bloeddruk, ademhaling
etc. Ook cognitief ga je primair reageren (geen tijd om diep na te denken).
Selye → General adaptation syndrome (GAS) = beschrijft het proces
waar je lichaam doorheen gaat bij (postieve of negatieve) stress. Hij zag
stress als een stereotype reactie op welke verstoring dan ook. Drie
fasen:
1. Alarmfase: lichaam bereidt zich voor op vechten of vluchten
(fight-flight respons).
➔ Noradrenaline en cortisol komen vrij (HPA- en SAM-as
omhoog
2. Resistance fase: als stressor voortduurt: lichaam raakt gewend aan stresslevels en past zich aan.
Lichaam functioneert maximaal. Deze fase is ongezond.
➔ HPA-as neemt het over van de SAM
3. Exhaustion fase: wanneer stress niet opgelost wordt en lichaam het op geeft.
Blijvende hoge cortisol levels. Lichaam raakt uitgeput
Volgens Selye bestaat er gezonde spanning (eustress) en ongezonde spanning (distress). Als
je over een bepaald punt heen komt, is het slecht voor je functioneren.
Maar is stress wel een unitaire reactie? Want er zijn verschillende patronen van
stressreacties.
Situationele stereotypie: op verschillende stressoren reageren we fysiek anders (within individuals)
Respons stereotypie: verschillende mensen reageren anders op zelfde stressor (between individuals)
Er zijn verschillende reactie die samengaan met een andere vorm van coping (die verschillen tussen en binnen
een individu):
- Actieve coping: fight or flight (is soms vereist)
→autonome zenuwstelsel en hormonale activatie
- Actieve inhibitie: vigilantie/waakzaamheid (is soms ook vereist)
→sympatische arousal (hartslag omhoog) + actieve inhibitie van spier activiteit (je freezed)
Acute stress respons: hierbij komen stresshormonen vrij (cortisol, noradrenaline) waardoor tijdelijk minder
werking van T cellen en verhoogde beschikbaarheid van energie. Ook activatie van het immuunsysteem. Bij
actieve coping situaties hogere hartslag (myocardiale respons), bij vigilante situaties vasculaire
hemodynamische respons (passieve stress).
,Chronische stress respons: verhoogde stresshormoon levels; door verhoogde cortisol worden T-cellen er
ongevoeliger voor (altijd hoog, dus reageren is nutteloos). Hierdoor worden T cellen niet onderdrukt en gaan ze
toch weer cytokinen produceren. Er zijn dus meer cytokines in het bloed (meer ontstekingen). Bij actieve
coping meer vasculaire reacties, waardoor cardiovasculaire consequenties voor gezondheid.
McEwen → Allostatic load model; beschrijft processen hoe uitputting wordt bereikt (van resistance naar
exhaustion).
Homeostase is het regelen van de balans van het lichaam waarin het functioneert. Bij een tekort wordt alleen
het verantwoordelijke mechanisme aangesproken (single point tuning). Homeostatische processen, zoals
temperatuur of zuurgraad, kunnen niet veranderen/staan vast.
Allostase is hoe de balans van het lichaam zich aanpast op wat er in de omgeving gebeurt; de hersenen worden
aangesproken en zorgen voor veranderingen in het hele lichaam. Van het ene interne evenwicht (homeostase)
wordt dus naar een ander intern evenwicht overgegaan (ze hebben dus variabel setpoint). Zo speelt je lichaam
in op allerlei toekomstige situaties waar het denkt rekening mee te moeten houden (voorspellende waarde).
Allostatic load is wanneer setpoint langduriger omhooggaat en te hoog wordt, kan het problematisch zijn voor
je gezondheid. Het is de “wear and tear” die je lichaam vervaart door herhaalde allostatische reacties (op
stressvolle situaties).
Vier typen allostatic load (tt!):
Repeated hits type (herhaalde treffers): veel verschillende (nieuwe)
stressoren die allemaal grote reacties geven, waardoor je niet kan
adapteren. Bv. persoon die heel gevoelig is voor stress en verschillende
dagelijkse stressoren ervaart of verhuizen (nieuwe baan, nieuwe
vrienden, etc.)
Lack of adaptation (gebrek aan adaptatie): je hebt herhaaldelijk
dezelfde stressor, waar je niet aan kan wennen/adapteren. Bv. bang
zijn om te prestenteren.
Prolonged respons (langdurige respons): door een verlate shut down
(uitschakeling); er vindt geen herstel plaats waardoor je blijft hangen in
arousal. Bv. tentamenperiode waarbij je geen tijd hebt om te relaxen.
Inadequate respons: er gebeurt te weinig fysiologische respons, wat
leidt tot compensatie reactie van andere systemen, zoals activatie van
inflammatoire cytokines: normaal wordt dat onderdrukt door cortisol
en adrenaline. Bv. mensen die bèta blokkers slikken (waardoor
adrenaline reactie remt).
Samengevat hoe stress leidt tot allostatic load:
Een stressor activeert de primaire stressmediatoren
• HPA-as: cortisol
• SAM-as: (nor)adrenaline
• Immuunsysteem: cytokines
→deze hebben bepaalde primaire effecten (effecten op celactiviteit, genexpressie, neurotransmissie)
waardoor ze de allostatische processen uit balans brengen
Op een gegeven moment kom je in de prodromale fase (subklinische fase): systemen gaan hun setpoint
verschuiven (insuline, cholesterol, bloeddruk, CRP bereiken subklinische niveaus) & andere
,compensatiemechanismen worden geactiveerd (= secundaire uitkomsten: op metabolisch, cardiovasculair en
immuunniveau).
Na een tijdje allostatic overload: de grens is bereikt en we kunnen niet meer compenseren. Hierdoor de
tertiaire uitkomsten: ziekte en dodelijke endpoint (ten alle tijden hoge cholesterol en bloeddruk).
Meten van allostatic load:
Bij een single illness (bv. hart- en vaatziekten) kun je kijken naar:
- Biomarkers: die bij de ziekte horen: bv. inflammatiemerkers en cholesterol bij aderverkalking.
- Primaire stressmediatoren: hoe hoog die zijn (ook soort biomarkers)
- Ziekte incidentie/progressie
Als je het in het algemeen wilt meten (bv. algemene populatiestudies) dan kun je de allostatic load index
gebruiken. Hierbij behoudt je het multisystemische karakter van allostatic load.
Bv. de 10-parameter allostatic load index: bevat verschillende parameters met grenswaarden van lichamelijke
systemen. Als bepaalde biomarker boven 75e percentiel is, krijg je 1 en anders 0. Hoe meer stoffen een 1, hoe
hoger de allostatische ontregeling.
In onderzoek wordt vaak naar een van de fysiologische maten gekeken en een bepaalde score gegeven o.b.v.
hoe hoog het is. Als je die bij elkaar optelt geeft het ook een indicatie of er sprake is van allostatic load.
Nadeel is wel dat je er op deze manier vanuit gaat dat alle waardes even belangrijk zijn. Bij bv. diabetes kan de
Hba1c veel belangrijker zijn dan andere waardes.
, Plaatje van Paula over allostatic load:
1. Hersenlevel = hoogste niveau: daar vindt appraisal plaats over stressor:
o In een bepaalde context (life events, omgeving, adversity, oppression)
o Ook afhankelijk van onveranderlijke dingen (genen, sekse, leeftijd)
2. Centrale output: reactie op drie niveaus: gedrag, autonoom, endocrien
3. Measurement niveau: op dit niveau kun je meten, bv. leefstijlkeuzes, sociale interactie SNS/PNS
activiteit, SAM, HPA-as, immuun en inflammatie.
Deze drie dingen komen altijd terug bij een stressreactie en deze systemen hebben invloed op de wear en tear
van je lichaam.
4. Allostase en allostatic load: chronische stress leidt hiertoe
5. Somatische ziektes: kunnen ontstaan door allostatic load
Er vinden ook feedbackmechanismen plaats die van invloed zijn op alle niveaus. Er is ook gedragsmatige
feedback
Roy’s Adaptation Model (RAM): dit model ziet een persoon als biopsychosociaal wezen dat in continue
interactie is met een veranderde omgeving (lijkt op modellen van Seyle en McEwen). Gaat dieper in op
copingsmechanismen en wordt in de praktijk gebruikt. Stelt dat het doel van nursing care zou moeten zijn op
patiënt adaptatie te promoten