Samenvatting kunst – cultuur – samenleving
Hoorcollege 1 – Cultuur in klassieke sociale theorie: cultuur als ideologie
Cultuur als begrip
Het begrip komt tegenwoordig overal voor; heeft geen duidelijke definitie. Begrip uit de
geesteswetenschappen dat is overgenomen in de samenleving, waardoor het een andere betekenis
krijgt.
- Begrip stamt af van het Latijnse ‘colore’: plek bewonen/inwonen, zorgen voor, beploegen,
aanbidden.
- Cultuur is hetgene dat door mensen gecultiveerd wordt. Natuur is gegeven, cultuur is hetgene
dat mensen cultiveren (de grond, aarde naar eigen hand zetten).
- 16e – 19e eeuw: verbetering van de menselijke geest en persoonlijke manieren of zeden
(civilisatie) = aanleren van juiste manieren en goede zeden, leidde tot:
o Cultiveren van de geest – men leert zich te gedragen, waardenstandaarden
o Notie van civilisatie: stand van technologie in de samenleving. Wij, Europeanen,
hebben goede cultuur (civilisatie): rechtvaardiging voor onderwerpen van andere
samenlevingen – zij hebben geen civilisatie.
- Romantiek: ontwikkeling: geestelijke ontwikkeling in plaats van materiële verandering
o Cultuurbegrip niet meer als technologische civilisatie (het materiële). Nu: cultuur
verwijst naar geestelijke ontwikkeling. Jezelf verbeteren/ontwikkelen.
- Laat 19e eeuw: romantisch & nationalisme
o Opkomst moderne natiestaat. Binnen landsgrenzen heb je staat en natie. Natie voelt
zich verbonden met elkaar, en onderworpen aan een staat.
o Staat en natie vallen samen: volk is verbonden, heeft dezelfde cultuur. Aan jezelf
werken zoals dit hoort in de natiestaat.
o Itt romantiek: werken aan jezelf gaat samen met de cultuur van je natie.
- Eind 19e/begin 20e eeuw: wetenschappelijke behoefte aan een beschrijvend/analytisch
cultuurbegrip
o Academisch: behoefte aan beschrijvende notie van cultuur (ipv voorschrijvende).
Politieke project van de natiestaat was: wie hoort bij ons, en wie niet? Wie zijn wij en
wie zijn zij? Dit was een politiek project: niet het beschrijven van een volk, maar
voorschrijven wat een volk moet zijn.
o Aan de academie wilde men weten hoe cultuur werkt, wat het is, en waarom het
verschilt in verschillende landen.
o Beschrijvende notie van cultuur: kan in de politiek worden gebruikt om verschillen
tussen mensen in beeld te brengen; zodat de een aan de juiste, en de ander aan de
verkeerde kant staat.
Men maakt cultuur (rituelen, kunst, gedrag), en men wordt gemaakt door cultuur.
Karl Marx en het historisch materialisme
Marx beoefend een sociale theorie van de lange termijn: hoe samenlevingen, groepsprocessen en
dynamieken uitkomst zijn van een lang historisch proces. Vergelijking tussen verschillende momenten
in tijd, en verschillende gebieden.
→ Door actief deel te nemen dragen we bij aan de geschiedenis. Het heden is geworden.
- Onze kennis kent een lange voorgeschiedenis, die tot bepaalde uitkomsten leidt
- Hoe draagt kennis bij aan het in stand houden van maatschappelijke structuren?
Marx is een van de meesters van het wantrouwen uit de 19e eeuw, samen met Freud en Nietzsche. Zij
zijn sceptisch/kritisch op de dominante opvattingen in die tijd (in de samenleving en in de
wetenschap). Wilden claims op universaliteit ontmaskeren. Marx: de rijkdom van het Westen is
gebaseerd op exploitatie van een groep mensen in de EU, en in koloniën.
- Welke belangen hebben de betrokkenen, en zijn ze zich bewust van hun eigen belang?
, - Welke consequenties heeft dit voor henzelf en voor anderen?
o Hierbij komt de machtsvraag centraal te staan: wie heeft het vermogen om de wereld
naar zijn hand te zetten, dan wel profijtelijk te maken voor zichzelf?
Hierbij hanteert Marx een ‘historisch materialistische theorie’
- De manier waarop mensen in hun materiële behoeften worden voorzien bepaalt de relaties die
mensen met elkaar hebben, hun sociale instituties en de dominante ideeën die zij hebben.
o Nederland kent een service-industrie. Banen niet langer beroepen, maar uitvinden van
eigen werk. Je bent niet werkloos, maar op zoek naar een nieuwe uitdaging. Marx: de
reden waarom we op deze neoliberale manier denken, met eigen
verantwoordelijkheid, heeft te maken met hoe we aan de basis van de samenleving
ervoor hebben gezorgd hoe men geld verdient.
In Marx’ idee zijn er twee relevante dimensies:
1. Superstructuur/bovenbouw (immaterieel)
a. Dit omvat de ideeën in de samenleving; moraliteit; politiek; wetten; religie; bestuur.
b. Hetgeen wat men maakt/cultiveert
c. Wordt mogelijk gemaakt door wat er aan de onderkant gaande is!
2. Materiële basis/onderbouw
a. Sociale productieverhoudingen
i. Hoe we productiekrachten organiseren en in verband brengen
ii. Is niet universeel hetzelfde
iii. Sociale, maatschappelijke aangelegenheid
iv. Omvat de specifieke manier om arbeid te organiseren: hoe regelen we werk,
hoe zetten we lichaamskracht aan het werk aan machines in fabrieken?
1. Nu hier: mens aan het werk in fabriek, fabriek is van een ander. Je
had ook kunnen zeggen: fabriek is van iedereen.
b. Materiële productiekrachten
i. Wat hebben we nodig om te maken wat we hebben?
1. Krachten, machines, fabrieken, transportmiddelen, arbeidskracht
2. Ook dingen met potentiële kracht: olie, mensenlichaam
Dus: welke krachten hebben we, en hoe organiseren we deze krachten? Dit bepaalt de denkwijze van
bovenin. Dit is het historisch materialisme: de geschiedenis verloopt zo vanwege de materiële
dimensie in de samenleving.
- Het idee uit de driehoek wordt gevormd door de onderlaag
- Kapitalisme is ontstaan omdat productiekrachten zo zijn georganiseerd. De minderheid heeft
de productiekrachten in handen; meerderheid niet (bourgeoisie/proletariaat). De organisatie
, van krachten verklaart de ideeënwereld. De ideeënwereld rechtvaardigt/houdt in stand dat
sociale productieverhoudingen zo zijn en blijven.
De driehoek bovenin noemt Marx ideologie: de ideeënwereld is ideologisch gestructureerd door
sociale productieverhoudingen/materiële productiekrachten. Je krijgt geleerd dat het zo gaat, en dit ga
je natuurlijk vinden.
- Geesteswereld is ideologisch, product van onderbouw. Houdt de onderbouw in stand zoals het
is – draagt bij aan de voortzetting
De waarde van een product
- Gebruikswaarde: alle producten hebben een nut, zijn ergens goed voor. Sommige objecten zijn
in bepaalde contexten nuttiger dan anderen.
o Het nut van een object is afhankelijk van de context.
o Gebruikswaarde is intrinsiek aan elk object. Hoe groot deze waarde is, is afhankelijk
van de context
- Ruilwaarde: object kan geruild worden voor een ander object. Objecten maken hierdoor
denkstappen mogelijk waar we ons kunnen afvragen hoeveel hamers een dag arbeid van een
mensenlichaam waard is.
In het kapitalisme wordt geproduceerd voor de ruilwaarde van producten. We hebben in het
kapitalisme een tussenproduct – geld. Het geld van het ene object kan je gebruiken om het andere te
kopen.
- Een hamer is een bepaalde hoeveelheid geld waard. Dit maakt een rekensom mogelijk:
hoeveel hamers moet ik maken om iemand in te kunnen huren om mijn huis op te knappen?
- Lichaamsarbeid is ook geld waard, en dus uit te ruilen!
- Marx over loondienst: je hebt zo geen autonomie over je eigen levenskracht. Je geeft je
levensenergie aan je werkgever; en hiervoor krijg je geld. Je vervreemdt jezelf. Skill ruil je in
voor geld.
In het kapitalisme ligt volgens Marx de nadruk op de ruilwaarde. Producten worden niet gemaakt voor
hun gebruiks-, maar voor de ruilwaarde.
- Bijvoorbeeld een boekenkast: wordt niet gemaakt omdat deze nuttig is, maar omdat deze
verhandelbaar is. Veel kasten maken; voor een abstract persoon die het misschien, ooit nodig
heeft. Niet nu gemaakt omdat het nodig is (voor de gebruikswaarde), maar omdat je er binnen
een bepaalde periode geld aan kan verdienen.
o Idem voor modekleding: geen gebruikswaarde, maar ruilwaarde omhoog vanwege
status.
Cultuur en ideologie
Volgens Marx fungeert cultuur als dominante ideologie. Dominante ideeën (die bijv. rechtvaardigen
waarom de samenleving is zoals deze is), de dominantie ideologie, is cultuur.
- Bijv. discussie over basisinkomen: hier heeft men een mening over. Criticus noemt het ‘gratis
geld’: redenering is ideologisch (het is een dominant idee, dat ervoor zorgt dat je blijft geloven
in de natuurlijkheid van dingen die je al hebt). Geld kost geld, kan je niet zomaar weggeven.
Dit is de dominante ideologie.
- Lefebvre: de dominante ideologie reflecteert de ideeën van de heersende klasse. Die wilt zelf
aan de macht blijven. Creëert daarom voordelen voor zichzelf, voor de elite. Hierdoor voelen
zij zich comfortabel in het dominante systeem. De wet en het zorgstelsel reflecteert zo de
belangen van de heersende klasse. De ideologie reflecteert dit.
Het fetisjkarakter van de waar en haar geheim
De tekst: ‘Fetishism of commodities and the secret thereof’, uit Das Kapital zet twee stappen:
a) Vertelt hoe het fetisjisme opkomt en hoe het als een fundamenteel onderdeel van het
kapitalistisch leven functioneert
, b) Zet uiteen hoe het fetisjisme een verkeerde voorstelling van zaken is en een product van
bourgeois denken in algemene zin en van de klassieke politieke economie in het bijzonder
a. Het geeft een verstoorde, verkeerde voorstelling: het fetisjisme verhult wat er echt aan
de hand is. Verstopt achter de producten zitten menselijke relaties: hier gaat het om
De wijze hoe wij naar producten kijken heeft een ideologische functie: je leert op een bepaalde manier
naar producten te kijken; om belangen van de bourgeoisie te dienen.
De tekst
Wat staat er op het spel?
“The mode of production in which the product takes the form
of a commodity, or is produced directly for exchange, is the
most general and embryonic form of bourgeois production.” – bladzijde 328
Deze vorm van productie, waarin het product de vorm krijgt van handelswaar (gemaakt om te ruilen),
is de meest embryonic form of bourgeois production. Dit tekent een kapitalistische samenleving.
Dus: hoe herken je een kapitalistische samenleving? Wanneer er producten worden gemaakt om
verhandeld te worden. Een product is namelijk niet automatisch een handelswaar (commodity): het
heeft een gebruikswaarde. Manier waarop we produceren, waardoor producten handelswaar worden is
de meest algemene vorm van bourgeoisie productie: van een kapitalistische maatschappij.
- Geld maken is het doel.
- Je werkt in de teslafabriek omdat je geld wilt verdienen zodat je andere dingen kan kopen, niet
omdat je de tesla zo mooi vindt. Je doet dit vanwege de ruilwaarde, niet de gebruikswaarde.
Het mysterie: wat is er aan de hand?
“Could commodities (handelswaar) themselves speak, they would say: Our
use-value may be a thing that interests men. It is no part of us
as objects. What, however, does belong to us as objects, is our
value (ruilwaarde). Our natural intercourse as commodities proves it. In the
eyes of each other we are nothing but exchange-values.” – bladzijde 328
Er vindt een mysterie in de tekst plaats. De producten zeggen dat ze geen gebruikswaarde hebben,
enkel ruilwaarde. Er wordt echter vanuit ideologische taal gesproken. Er staat niet ‘could products
speak’, er staat: ‘could commodities speak’. Dit zijn producten die sowieso gemaakt zijn om geruild te
worden – we lezen de taal van de bourgeoisie; de ideologische taal. Taal die rechtvaardigt dat
producten commodities zijn.
“A commodity is therefore a mysterious thing, simply because
in it the social character of men’s labour appears to them as an
objective character stamped upon the product of that labour;
because the relation of the producers to the sum total of their
own labour is presented to them as a social relation, existing
not between themselves, but between the products of their
labour.” – bladzijde 320
In de handelswaar, de commodity zit het sociale karakter van de arbeid van mensen. Marx geeft hier
aan wat er in de situatie van ruilwaarde gebeurt: het ene object wordt uitgeruild voor het andere.
- Wat er eigenlijk gebeurt is dat mijn levensenergie wordt ingewisseld (via het object) voor de
levensenergie aan de andere kant. Uitwisseling van energiebesteding.
- Dit verbindt ons volgens Marx, daarom is kapitalistische arbeid volgens hem verkeerd. Onze
focus ligt op: hoeveel kasten moet ik maken om eten te kunnen kopen? In plaats van: ik steek
energie in dingen maken, doe jij ook; zo zorgen we voor elkaar.
- Je werkt in loondienst bij een fabriek: je wilt je loon, daarom maak je een x aantal kasten.
Energie gaat naar de ruilwaarde van het werk, in plaats van: waarom maken we dit?