Paragraaf 1
Planten maken van CO 2∧H 2 O met behulp van zonlicht C 6 H 12 O6 -> Fotosynthese; van
anorganische stoffen (zonder energierijke CH-verbinding, bijv. ook mineralen die planten uit de
bodem halen) worden organische stoffen (met energierijke CH-verbinding) gemaakt.
Het kan ook voorkomen dat bacteriën zonder zonlicht van anorganische stoffen organische
stoffen maken. Zij gebruiken de chemische energ2ie die vrijkomt bij de oxidatie van
−¿¿
+¿∧N O ¿
anorganische stoffen, zoals H 2 S∧N H 4 2
. -> Chemosynthese.
Zo is er heel diep in de zee ook energie verkrijgbaar.
H 2 S uit geisers wordt geoxideerd -> vrijkomende energie wordt CO 2 aan H 2 O gekoppeld ->
ontstaan van organische stoffen met als afvalproduct H 2 SO 4
Energie wordt met foto- en chemosynthese vastgelegd en wordt gebruikt door andere
organismen als bouwstof of energiebron (warmte).
Autotrofe organismen:
Producenten van het ecosysteem
Staan aan het begin van verschillende voedselketens
Zij vormen organische stoffen voor alle organismen in dat ecosysteem
Foto-autotrofe organismen:
Organismen die m.b.v. lichtenergie organische stoffen maken uit anorganische
stoffen (bijvoorbeeld planten).
Chemo-autotrofe bacteriën doen dit m.b.v. chemische energie i.p.v. zonlicht.
Hetrotrofe organismen:
Dit zijn de consumenten van het ecosysteem
…. Mensen zijn dit in een stad. Zij gebruiken organische stoffen die door de landbouw
gemaakt wordt en in de stad komt. De vrijkomende energie wordt gebruikt voor
celprocessen en het verlaat het lichaam in de vorm van warmte…
Schimmels en bacteriën:
Zij staan aan het einde van een voedselketen.
Ze leven van gestorven consumenten en producenten en hun organische
afvalproducten en wat er overblijft is anorganisch.
Bij het gebruik van energie ontstaat er warmte. Zo kan het in een stad veel warmer worden
dan in een buitengebied. Het microklimaat: de lokale omstandigheden zijn anders dan je op
grond van het klimaat zou verwachten.
Ook afvalstoffen verlaten een stad moeilijker. Dat kan pas als deze boven de huizen
uitsteken. Tegelijkertijd leveren flats veel stuwing, waardoor het rondom flats hard kan
waaien. Ook door de bestrating is er minder water in de grond aanwezig, omdat het meteen
wegstroomt het riool in.
, De abiotische factoren maken dat de stad eigen lokale omstandigheden heeft. Temperatuur
verschil heeft ook invloed op de flora en fauna. Dieren kiezen zelf waar ze het fijnst vinden
om te verblijven.
Extra uit de vragen:
Typen symbiose:
Commensalisme: het ene organisme heeft voordeel, maar het andere niet
Mutualisme: voor beide organismen is de samenleving gunstig/noodzakelijk
Amensalisme: het ene organisme remt het andere organisme af, zonder dat het
eerstgenoemde organisme daar voor- of nadeel van ondervindt. (koeien vertrappen
het gras. Dit is een nadeel voor het gras, maar de koe ondervindt hier geen voor- of nadeel
van).
Paragraaf 2
Sommige dieren kunnen in bepaalde gebieden beter leven dan andere dieren. Door de uitbreiding
van een stad, verlaten vaak dieren een stad. De biodiversiteit van een stad neemt in de loop van de
tijd eigenlijk altijd weer toe. Niet alleen de soorten nemen toe, maar ook de genetische diversiteit.
Een buitenwijk is een voorbeeld van een gradiëntenecosysteem: Een systeem waarvan de abiotische
factoren vanaf de ene kant het ecosysteem naar de andere kant geleidelijk aan veranderen.
Bijvoorbeeld de afname van bebouwing en temperatuur richting de buitenwijk, maar toename van
het vochtgehalte in de grond. Geleidelijke veranderingen zijn gradiënten.
Adaptatie is de verandering van gedrag of in de bouw van een soort, waardoor ze beter aangepast
zijn aan heersende milieufactoren. Degene die het best aangepast zijn, overleven het beste. Die gaan
zich voortplanten en zo ontstaat er geleidelijk een verandering in
bouw of gedrag.
Een exoot is een organisme dat oorspronkelijk niet in een
bepaald gebied voorkomt, maar zich er wel heeft gevestigd.
‘’Fitness’’ is het bermogen om bepaalde allelen door te geven
aan de volgende generatie.
Flessenhalseffect: de verandering in allelfrequentie na een
ramp, waarbij het aantal individuen/allelen sterk is afgenomen.
Foundereffect: het optreden van genetic drift doordat een
klein deel van een populatie zich vestigt in een nieuw
gebied. (genetische diversiteit wordt kleiner)
Genetic drift: veranderingen in de allelenfrequenties
(genfrequenties) binnen een bepaalde populatie
tengevolge van toevalsfluctuaties. In een kleine populatie
is de genetic drift groter.
Er ontstaat concurrentie tussen soorten als ze een overlappende habitat en niche.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lennekemelissen. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.