V5 thema 2 Waarneming en gedrag
2.1 Het zintuigstelsel
Externe prikkels= prikkels die door zintuigen uit externe milieu ontvangen worden.
Interne prikkels= prikkels die door zintuigen uit het inwendige milieu ontvangen worden.
Proprioceptoren= zintuigen die de verandering van spanning van een spier of een
verandering in de stand van een lichaamsdeel registreren.
Verschillende soorten receptoren:
o Mechanische receptoren= reageren op uiteenlopende vormen van mechanische
energie, zoals aanraking, druk, beweging en geluid. Er ontstaat een impuls in een
mechanische receptor wanneer het celmembraan buigt of uitrekt.
Gehoorreceptoren/evenwichtsreceptoren= mechanische receptoren met
zeer fijne haartjes, er ontstaat een impuls als de vloeistof beweegt en de
haartjes en celmembraan vervormt.
Tastreceptoren/drukreceptoren= mechanische receptoren waarin een
impuls ontstaat als het membraan wordt vervormd door een lichte
aanraking of druk.
Tastreceptoren liggen vlak onder de opperhuid.
Drukreceptoren liggen dieper in de huid.
o Chemische receptoren= kunnen bepaalde moleculen uit de omgeving binden.
Smaakreceptoren= binden opgeloste moleculen, waardoor een impuls
ontstaat.
Reukreceptoren= binden moleculen uit de lucht, waardoor een impuls
ontstaat.
Temperatuurreceptoren= in de huid en reageren op warmte en kou. Er
ontstaat een impuls als de temperatuur onder een bepaalde normwaarde
komt.
Pijnreceptoren= bevinden zich in het hele lichaam en zijn aan het uiteinde
van bepaalde neuronen. Er ontstaat een impuls, door extreme druk,
extreme temperaturen of stoffen die vrijkomen bij beschadiging of
ontsteking van weefsel.
Lichtreceptoren (fotoreceptoren) = zintuigcellen waarin een impuls ontstaat
door zichtbaar licht.
Prikkeldrempel= er ontstaat in de zintuigcellen een prikkel als een prikkel sterker is dan de
drempelwaarde.
Adequate prikkel= de soort prikkel waarvoor de drempelwaarde van een zintuig het laagst is.
Naarmate een prikkel sterker is, neemt de impulsfrequentie toe.
Adaptatie/gewenning= de aanpassing van de gevoeligheid van een zintuig aan een
aanhoudende prikkelsterkte.
2.2 Het oog
Harde oogvlies= het witte gedeelte van een oog, stevig vlies dat het binnenste van het oog
beschermd.
Hoornvlies= zit aan de voorzijde van het harde oogvlies en is doorzichtig zodat er licht
binnen kan vallen.
Iris/regenboogvlies= het gekleurde gedeelte van een oog. Regelt de hoeveelheid licht die via
de pupil het oog binnenvalt door de pupil groter of kleiner te maken.
, o Pigmenten veroorzaken de kleur va de iris.
Pupil= de opening in de iris.
Traanklieren= onder de huid boven de ogen, produceren traanvocht dat door de oogleden
over het oog verspreid worden. Traanvocht beschermt het oog tegen uitdrogen en reinigt de
ogen. Traanvocht wordt afgevoerd naar de neus via traanbuizen.
Oogspieren= bevestigd aan het harde oogvlies, zij draaien de ogen in de gewenste richting.
Glasachtig lichaam= gleiachtige massa waarmee het oog gevuld is.
Vaatvlies= onder het harde oogvlies, bevat veel bloedvaten en zorgt voor de voeding van het
oog.
Voorste oogkamer= tussen het hoornvlies en de iris, gevuld met vocht.
Achterste kamer= tussen de iris en ooglens, gevuld met vocht.
Ooglens= achter de iris en pupil, met daaromheen het straalvormig lichaam.
Hoornvlies, straalvormig lichaam en de ooglens zorgen ervoor dat er op het netvlies een
scherp beeld ontstaat.
Gele vlek= als de lichtreceptoren daarin vallen kun je het scherpste zien.
Blinde vlek= de plaats van het netvlies waar de oogzenuw het oog verlaat.
Verte:
o Kringspieren in straalvormig lichaam zijn ontspannen (rusttoestand).
o Lensbandjes strak gespannen.
o Ooglenzen worden platter.
Dichtbij:
o Kringspieren in straalvormig lichaam zijn gespannen.
o Lensbandjes zijn lossig.
o Ooglenzen worden boller.
Lichstralen die het oog binnen vallen worden gebroken door het hoornvlies en de ooglens.
Straalvormig lichaam= hierin liggen accommodatiespieren (kringspieren).
Accommoderen= de vorm (boller of platter) van de ooglenzen wordt aangepast aan de
afstand waarop het voorwerp zich bevindt.
Bij lenzen wordt de ligging van het brandpunt bepaald:
o Negatieve (holle) lenzen spreiden de lichtstralen, divergeren.
o Positieve (bolle) lenzen bundelen de lichtstralen, convergeren.
Hoe boller de lens, hoe kleiner de brandpuntafstand.
Bijziendheid= voorwerpen van dichtbij scherp kunnen waarnemen, voorwerpen van veraf
niet.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper frederiquekamminga. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,49. Je zit daarna nergens aan vast.