Hoorcollege 1: Introductie, diagnostische cyclus
Neuropsychologische diagnostiek
Geen enkele patiënt is hetzelfde. Elke testbatterij is nieuw en afgestemd op de specifieke patiënt. De
neuropsycholoog moet snel kunnen switchen, flexibel en creatief zijn, en in hoog tempo beslissingen
kunnen nemen.
In de diagnostiek:
- In kaart brengen van functiestoornissen bij hersenbeschadigingen
- Kijk naar de aard, ernst, oorzaak, gevolg, samenhang met
stemming/persoonlijkheid/pijn/lichamelijke factoren
Diagnostisch proces:
- Anamnese & Heteroanamnese
- Vraagstelling & hypothesevorming
- Testselectie & testafname
- Observatie
- Interpretatie
- Schriftelijke & mondelinge rapportage
Vraagstelling en hypothese
Het start met een duidelijke vraag of hypothese. Zonder goede vraagstelling is een
neuropsychologisch onderzoek zinloos. Neem het onderzoek af in het kader van de
diagnostiek/behandeling/indicatiestelling. Er is vaak een onderscheid te maken tussen diagnostische
en beschrijvende vraagstellingen.
Verdere differentiatie typen vraagstellingen:
- Onderkenning Wat is er met deze patient aan de hand?
- Verklaring Waarom vertoont deze patient deze gedragsproblemen?
- Predictie Hoe kan een operatie het cognitief functioneren beïnvloeden?
- Indicatie Wat zijn de implicaties van de cognitief sterke en zwakke punten voor revalidatie?
- Evaluatie Wat is het effect van het gebruik van Ritalin op het cognitief functioneren?
Diagnosticus vormt vanaf eerste moment hypotheses. Hypothese vormen je vragen in de anamnese,
tijdens anamnese en testonderzoek kun je je hypotheses bijstellen. Testonderzoek stem je af op
hypotheses, hypothese-toetsend werken. Dit is een dynamisch proces!
Voorbeeld casus
Oudere patiënt met sinds enkele maanden geheugenklachten. Is soms ook somber, drinkt daarnaast
veel alcohol.
1
,Hypotheses: beginnende dementie, depressie, alcoholgerelateerde cognitieve achteruitgang of
normale veroudering?
Om de hypotheses te toetsen stel je in anamnese vragen over het soort geheugenproblemen, de
stemming, het beloop, alcoholgebruik etc. In de anamnese: Vraag naar voorbeelden om het
ernstniveau te kunnen benoemen. Let ook op inconsistenties in het verhaal van de patiënt.
Testonderzoek bouw je op met o.a. dementiescreening, verschillende typen geheugentaken,
stemmingsvragenlijsten.
Door het verwerpen van een aantal hypotheses kom je uit op een waarschijnlijkheidsdiagnose. Soms
zijn er andere disciplines nodig voor verder onderzoek naar overige hypotheses. Een medicus stelt
medische diagnose, een NPO bij een individuele patiënt is eigenlijk een single case study.
Testselectie en afname
Om hypothese te toetsen gebruik je verschillende bronnen: anamnese, observaties, vragenlijsten en
testen. Keuze voor test hangt af van doel van onderzoek en kenmerken van patiënt.
Kwaliteitscriteria: validiteit, betrouwbaarheid en normering .
COTAN beoordeling (Commissie Testaangelegenheden Nederland):
- Uitgangspunten bij constructie
- Kwaliteit testmateriaal
- Kwaliteit handleiding
- Normen
- Betrouwbaarheid
- Begripsvaliditeit
- Criteriumvaliditeit
Een paar punten van aandacht zijn dat veel taken komen uit het buitenland (bijv. in het Engels zijn
gemaakt) en dat veel taken nog geen COTAN beoordeling hebben. Het is van belang om zelf kritisch te
beoordelen of een test geschikt is.
Belangrijk bij de testafname is dat er problemen kunnen ontstaan bij het herhaald testen door
middel van een leereffect. Van veel testen zijn ook geen test-hertestgegevens beschikbaar. Het
gebruik van parallel testen zou dit kunnen verminderen, echter dan nog steeds ontstaat er testwise
bijvoorbeeld bij het figuur van Rey. De patiënt kan bij herhaalde test van bijvoorbeeld Rey het plaatje
beter onthouden omdat ze weten hoe de test in zijn werking gaat en zij bij de recall het plaatje
opnieuw moeten tekenen.
Volgorde van test: zorg dat er geen interferentie is!. Zorg voor standaardisatie bij de testafname
zodat de instructies exact worden opgevolgd. Testing the limits van de patiënt is ook belangrijk om
meer ruimte te geven en informatie te krijgen over functies die je in kaart wil brengen.
Computergestuurde diagnostiek gaat steeds meer voorkomen in de toekomst door middel van oa VR
of een tablet. Ook biedt deze methode veel voordelen maar meten ze wel hetzelfde? Er kunnen ook
nadelen zijn zoals ongecontroleerde omstandigheden, sommige mensen (ouderen) weten niet hoe
een tablet gebruikt moet worden.
2
,Naast cognitief functioneren moeten ook andere factoren in kaart gebracht worden en dit kan d.m.v.
vragenlijsten. Bijvoorbeeld persoonlijkheid meten met de NPV of emotionele problemen meten met
de BDI, GDS of HADS. Deze factoren kunnen van invloed zijn op het cognitief functioneren van de
patiënt.
Psychometrie in de klinische neuropsychologie
Een meting bestaat uit twee onderdelen:
1. Het resultaat van de meetprocedure zelf
2. De bijdrage van invloeden van buitenaf: stoorfactoren (vermoeidheid, gebrek aan motivatie,
faalangst of motorische beperkingen)
Betrouwbaarheid van test is belangrijk: blijft het resultaat van test hetzelfde als je nogmaals
afneemt? Validiteit van test eveneens belangrijk: meet de test wat hij beoogt te meten?
Normen worden gebruikt om de patiënt af te zetten tegen de gezonde populatie. De normen zijn
normaal verdeeld over de populatie. Door hier gebruik van te maken, kun je interpreteren of onder
gemiddeld, gemiddeld of boven gemiddeld wordt gescoord. Vaak 2 SD van het gemiddelde af, hoort
nog tot de gemiddelde scores. Een andere indeling is op basis van percentielscores van Hendriks. Op
basis hiervan kan je ook een interpretatie maken van de scores van de patiënt. Hier moet je wel de
ruwe scores corrigeren voor opleidingsniveau en leeftijd.
Diagnostische nauwkeurigheid: receiver operating characteristics. De nauwkeurigheid hangt af van
sensitiviteit (de kans dat je een stoornis ook echt detecteert) en specificiteit (de kans dat een gezond
persoon een score boven het afkappunt heeft, dus hoe goed kan de test personen zonder stoornis
herkennen).
Sensitiviteit en specificiteit kunnen weergegeven worden in ROC curve. Kijk naar area under the
curce (AUC). 0.5 is geen onderscheidend vermogen, 1.0 is maximaal onderscheidend vermogen. Ook
positief en negatief voorspellende waarde zijn belangrijk. Niet alleen sensitiviteit en specificiteit,
maar ook kijken naar prevalentie, hoe vaak komt de aandoening voor in een bepaalde populatie.
Interpretatie is de integratie van meerdere informatie en gegevens. Bij de interpretatie moet je
opletten op stoorfactoren. Je zet de resultaten af tegen premorbide functioneren (schatten op basis
van demografische gegevens of met tests die relatief ongevoelig zijn voor hersenschade). Testscores
zet je af tegen normgegevens. Je kijkt of een testprofiel afwijkend is en of er dissociaties zijn tussen
functies. Wees voorzichtig met het te snel interpreteren van 1 (uitzonderlijk) lage testscore à family
wise error: Naarmate we meer testen afnemen is de kans dat een pt. op 1 van deze testen afwijkend
scoort groter, houdt ook rekening met a-priorikans van een bepaalde ziekte of stoornis. Vervolgens
3
, kijk je terug naar de hypotheses om een conclusie te trekken. Beperk je tot een neuropsychologisch
vakgebied.
Veelgemaakte interpretatiefouten:
- Grote hoeveelheid gegevens
- Veronachtzaming van voorafkans
- Bevestigingsbias
- Klachten aannemen als cognitieve stoornissen
- Veronderstelde meetpretentie van test zonder meer aannemen
4