SAMENVATTING LITERATUUR:
CIVIELE RECHTSPLEGING
,Inhoudsopgave
Sleutel tot het burgerlijk procesrecht (H2-H8, per week ingedeeld)............................... 2
Samenvatting ‘Amerikaans civiel procesrecht’ (Tekst blokboek, Nederlandstalig) ...... 88
Samenvatting ‘Learning About the Legal System’ (Nederlandstalig) ..................... 97
1
, Samenvatting ‘Sleutel tot het burgerlijk procesrecht’
Week I. Rechtsingang en rechtsaanvang
Hoofdstuk 2. Rechtsaanvang, rechtsingang en rechtsvoortgang
De eisende partij en de tegenpartij
De tegenpartij moet uiteindelijk – als de alternatieven op niets uitlopen – in rechte kunnen worden
betrokken door de eisende partij. De partijen moeten ‘procesbevoegd’ zijn. Het moet gaan om ‘iets’ dat
in een uitspraak kan worden veroordeeld tot datgene waarop de eisende partij, ook al zo’ n ‘iets’, meent
aanspraak te kunnen maken. Het moet ook mogelijk zijn om dat ‘iets’ te dwingen om zich aan de
uitspraak te houden. Het moet gaan om een drager van rechten en plichten (‘rechtssubject’) of iets wat
daaraan door de wet in toereikende mate gelijk wordt of kan worden gesteld. Een rechtspersoon of
natuurlijke persoon is voldoende, als het maar de goede is.
Verschillende gevallen
Rechtspersonen en hun organen
Aan allerlei samenwerkingsverbanden is rechtspersoonlijkheid toegekend, in de artt. 2:1-4 BW is een
algemene regeling te vinden. Zodra een lichaam is aangewezen als rechtspersoon kan en moet dat
lichaam zelf als zodanig in rechte worden betrokken. Gemeentes zijn rechtspersonen (art. 2:1 BW), dus
wie iets van de gemeente tegoed heeft, moet de gemeente dagvaarden en niet een van haar organen. Wie
daarentegen de burgemeester wil aanspreken, zal de burgemeester moeten dagvaarden (niet als orgaan,
maar als persoon in die hoedanigheid). Gaat het om een handeling of verplichting van een orgaan van
een rechtspersoon, dan kan niet het orgaan zelf (dat kan geen procespartij zijn) worden gedagvaard,
maar moeten de achterliggende personen in rechte worden betrokken. Je doet er altijd verstandig aan,
teneinde een niet-ontvankelijkheidsverweer te pareren, om de rechtspersoon mee te dagvaarden. In
individuele gevallen kan de wet procesbevoegdheid toekennen aan organen van dan wel functionerend
binnen een rechtspersoon, zoals de ondernemingsraad (art. 27 lid 6 WOR), die bepaalde verzoeken kan
richten tot de kantonrechter en de burgemeester optredend in het kader van de Wvggz. Daarnaast is er
nog de vereniging zonder rechtsbevoegdheid, die zonder statuten wordt opgericht (art. 2:26 BW). In
sommige gevallen, met name bij onrechtmatigedaadsacties tegen een onduidelijke, niet bij naam
bekende, maar hinderlijke groep personen, kan uit het handelen van betrokkenen worden afgeleid dat
zij een dergelijke vereniging hebben opgericht. Dat geeft de mogelijkheid een vordering in kort geding
in te stellen tegen de vereniging. Een dergelijke vereniging kan ook als eisende partij ten tonele worden
gevoerd.
Het gevolg van fouten bij het dagvaarden van rechtspersonen of hun organen hangt af van het al dan
niet verschijnen van de wederpartij. Als de betrokken partij niet verschijnt, dan zal in beginsel in
dagvaardingszaken verstek worden verleend. Daarna zal de rechter aan de hand van de dagvaarding
moeten nagaan of er een reden is om toch aan te nemen dat iets anders dan een rechts- of natuurlijke
persoon kan worden gedagvaard. Is dat niet het geval, dan volgt niet-ontvankelijkverklaring. Het wordt
ingewikkelder als iemand verschijnt op de dagvaarding (of op het verzoekschrift). De vraag wordt dan
of degene die verschijnt moet hebben begrepen tot wie de dagvaarding zich eigenlijk richtte, dan wel of
een uitzondering op de regel gerechtvaardigd is dat een niet-rechtssubject is gedagvaard. Zijn de
verschijnende partij en de bedoelde partij identiek, dan heeft die partij als partij te gelden. Niet-
ontvankelijkverklaring blijft achterwege. Bij geen discrepantie tussen de gedagvaarde en de bedoelde
partij, geldt dat de rechter zal moeten nagaan of er een reden is of niet toch een niet-rechtssubject kan
worden gedagvaard. Volgt een niet-ontvankelijkverklaring, dan zal de eisende partij als in het ongelijk
gestelde partij in de kosten moeten worden veroordeeld.
2
, Hoe moet worden omgegaan met partijen die niet blijken te bestaan. Door uitleg van de vermeldingen
in het exploot in samenhang met de omstandigheden van het geval, kan een niet-bestaande partij dan
worden gepromoveerd tot een partij die wel bestaat. Valt er dan ook niets zinnigs van te maken, dan
geldt een aparte regeling voor de kosten (art. 245 Rv), namelijk de kosten worden voor rekening gebracht
van de procesvertegenwoordiger. Wie met succes het verweer heeft gevoerd dat de gedagvaarde partij
niet bestaat, heeft zelf een zekere verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat art. 245 Rv door de
rechter wordt toegepast. De persoon die niet bestaat, kan wel in hoger beroep.
Vennootschappen onder firma
Een niet-rechtspersoon die vaak in een civiele procedure wordt betrokken is de vof. Ook al wordt de vof
in Boek 2 BW niet genoemd bij de rechtspersonen, toch is algemeen geaccepteerd dat de vof wel
procespartij kan zijn (art. 51 lid 1 Rv). Ook de bijzondere vorm van de vof, commanditaire vennootschap
kan in rechte optreden. Naast de vof zijn de niet-commanditaire vennoten hoofdelijk aansprakelijk voor
de schulden van de vof, waardoor de meeste advocaten niet alleen de vof, maar ook de vennoten
dagvaarden. Dat moet ook wel, want een veroordeling tegen de vof kan alleen tenuitvoergelegd worden
op het vermogen van de vof en een veroordeling tegen de vennoten op grond van hun hoofdelijke
aansprakelijkheid alleen op het privévermogen van de vennoten. Wie wordt gedagvaard door een vof
zou misschien een tegenvordering willen richten tegen de hoofdelijk aansprakelijke vennoten. Dat kan
alleen niet, want die zijn geen procespartij. De HR geeft een oplossing: de gedaagde kan aan de rechter
verzoeken om verlof te verlenen de vennoten in het geding te betrekken (art. 118 Rv).
Maatschappen
Het verschil tussen de maatschap en vof is dat het gaat om een gezamenlijke beroepsuitoefening en niet
om de uitoefening van een bedrijf bij een maatschap, zoals advocaten en notarissen die in hetzelfde pand
gaan zitten. Ook in de maatschap is er sprake van een gemeenschappelijk vermogen dat is afgezonderd
van de privégegevens van de maten. Het burgerlijk procesrecht ziet de maatschap niet als een
samenwerkingsverband dat als zodanig in rechte kan optreden. De eigenlijke procespartij kan niet de
maatschap zijn (die kan niet procederen), máár alle maten afzonderlijk. Hoofdelijke aansprakelijkheid
is er niet in het geval van een maatschap. Wie heeft gehandeld met de maatschap, zal een veroordelend
vonnis dus alleen ten uitvoer kunnen leggen op het vermogen van de maatschap. Wie heeft gehandeld
met een maat, heeft geen vordering jegens de maatschap. De openbare maatschap kan worden
gedagvaard door betekening van de dagvaarding aan haar kantoor. Bij niet-openbare maatschappen of
de maatschap heeft geen kantoor, dan moet de dagvaarding uitgebracht worden tegen alle maten
afzonderlijk.
Natuurlijke personen zonder of met beperkte procesbevoegdheid
Natuurlijke personen hebben niet altijd procesbevoegdheid. Zij hebben dan een
procesvertegenwoordiger nodig, naast de eventuele verplichte procesvertegenwoordiging door een
advocaat in zaken die geen kantonzaken zijn. Er wordt dan gesproken over een formele procespartij
(de vertegenwoordiger) en materiële procespartij (de vertegenwoordigde), die (de materiële
procespartij) niet als zelfstandige procespartij kan worden aangeduid. Het gaat om ‘optreden in
hoedanigheid’. De formele partij doet alleen zijn best, maar de inzet van het geding betreft het belang
van de materiële procespartij en raakt de formele procespartij niet: de veroordeling wordt jegens de
materiële procespartij uitgesproken. In de gedingstukken worden de formele procespartijen
onderscheiden door de toevoeging ‘q.q.’ achter hun naam of procesaanduiding.
3