1. Geschiedenis
→ Tot 18de eeuw enkel daglicht en vlammen als kunstmatige lichtbron
→ Na 18de eeuw gas-en elektrische lichtbronnen
1.1. Kwantitatieve lichtplanning
Intensief onderzoek naar de relatie tussen verlichtingssterkte en productiviteit op de werkvloer
→ Ontstaan van omvangrijke regelgeving
• Minimale verlichtingssterkte
• Kwaliteiten van kleurweergave
• Anti- verblinding
• Hoeveel licht is er nodig om de activiteit uit te kunnen voeren?
De ethische waarneming hoorde hier niet bij…
1.2. Kwalitatieve lichtplanning
Ontstaan na WOII in de V.S. door uitbreiding van de fysiologie van het ‘zie-apparaat.
• Wisselspel tussen waarnemen, object en licht
• Aangenaam belichten van objecten
• Bepaalt veiligheid, welzijn en comfort, ethisch
1.3. Op de waarneming gerichte lichtplanning
Ontstaan in de jaren 60
• Gevoel dat ontstaat bij het ervaren van bepaalde belichting
• Psychologie tussen mens en licht
1.4. Richard Kelly (1910-1977)
Pionier in kwalitatieve lichtplanning, voegde waarnemingspsychologie en toneelverlichting
samen tot 1 concept → Hij stelde de vraag: Lichtkwaliteit? Naar afzonderlijke kwaliteit van licht
Jaren 50: drie basisfuncties)
Licht om te zien (ambient luminescence)
• Algemene verlichting in de ruimte, alles is
zichtbaar
• Zorgde voor oriëntatie en actie
Licht om naar iets te kijken (focal glow)
• Het licht heeft een doel, brengt informatie,
schept hiërarchie, orde
Licht om te bekijken (play of brilliants)
• Licht verwijst niet naar informatie maar bevat
informatie, is decoratie, staat op zichzelf
, 2. Zien en waarnemen
2.1. Licht
Zichtbaar licht = deel van het elektromagnetisch spectrum dat lichtindruk opwekt in het
menselijke oog.
• Zichtbare kleurspectrum dat zichtbaar is voor het menselijke oog ligt tussen 380nm
(violet) en 760nm (rood)
• Licht is een vorm van energie die zicht voortplant met een bepaalde energie
De monochromatische kleuren (= putte spectrum)
• Alle keuren die zichtbaar zijn in een enkele golflengte van licht
• Kleurenspectrum = totaal lichtkleuren binnen een elektromagnetisch spectrum
• Menselijke gezichtsvermogen kan meerdere spectrale kleuren niet onderscheiden =
komen samen in 1 kleurindruk
• Mengkleuren = kleuren buiten de spectrale kleuren
• Lichtbron met spectrale kleuren= ervaren als wit. Hoeveelheid kleur bepaald koud of
warm licht.
Fysiologie van het oog
Sferische aberratie
Afgebeelde objecten worden door de kromming van het netvlies vertekend
Chromatische aberratie
Onscherpe afbeeldingen door de verschillende breking van de spectrakleuren
, 2.2. Waarnemen
Receptoren
Staafjes Kegeltjes
• Hoge lichtgevoeligheid • Voorwerpen met een hogere lichtsterkte
• Grote capaciteit voor het waarnemen van zien
beweging over het gehele gebied van de • Onder daglicht of elektrische licht
visie • Weinig licht gevoelig
• Kunnen geen kleur waarnemen: de • Geconcentreerd in het centrale gebied
contouren zijn niet scherp rond het netvlies
• Geactiveerd bij verlichtingssterkte niveau • Kleuren zien en scherpe contouren van
minder dan 1 lux voorwerpen
• Nachtvisie • We zien alleen het belangrijkste gebied
• Kleuren zijn niet te onderscheiden van de waarneming in het centrale
gebied
• Het perifere gezichtsveld = wanneer
interessante fenomenen ervaren worden
Dag en nacht = Licht kan zich in verschillende verlichtings-verhoudingen stellen
Luminantie (lichtsterkte)
Aanpassing van lichtsterkte gebeurt door het netvlies (kegeltjes – staafjes)
o Met kegeltjes overdag kijken = fotopische visie
o Staafjes voor nachtzicht = scotopische visie
o Beide receptorensystemen in werking bij overgang van donker naar licht = mesopische
visie
o Adaptievermogen = vermogen om zicht aan te passen aan grote verschillende
helderheid/ luminantie
Adaptietijd
o Ondanks groot adaptievermogen → beperking tot contrastwaarneming
o Oog kan niet alle illuminaties waarnemen op hetzelfde moment
o Objecten met hoge helderheid tegenover een bepaalde licht kunnen verblinding
veroorzaken
o Objecten met lage helderheid lijken donker te worden
o Adaptie naar licht → snel
o Adaptie naar donker → traag
o Effect op lichtplanning = voorkomt verblinding!
Ooggevoeligheid (blauwgroen)
o Is de gemiddelde gevoeligheid van het oog voor verschillende golflengtes
o Bepaald door kegeltjes → vertegenwoordigt in fovea
o Elke kegeltje heeft eigen kleurpigment → dus eigen gevoeligheidsmaximum
o Kenmerken binnenvallend licht: invalsrichting, kleur
o Hersenen registreren, controleren, vergelijken informatie: feitelijke waarneming
,Accommodatievermogen
o Scherpstellen van het beeld op het netvlies
o Met vervorming van de ooglens
o Ooglens platter of boller om afstand van ooglens tot het waar te nemen object aan te
passen
3. Psychologie van het kijken
Contour = waarneming van de vorm bij een ontbrekende contour kan alleen op basis van
schaduwvorming
Totale vorm = totale vorm op basis van details die
zichtbaar zijn
Kleur = de kleuren passen zich aan, aan de omliggende kleuren
Stabiliteit = hoe objecten ondanks
verschillende verlichting een gelijk effect
hebben. Terwijl er afstand is
Lichtsterkte = lichtgrijs met witte omranding lijkt donkergrijs, en ook omgekeerd → Komt door
de directe verwerking van de waargenomen stimulus, de waar genomen helderheid ontstaat
uit de verhouding van de helderheid van het grijze veld en de helderheid van de directe
omgeving
Luminantieverloop = constante luminantie verloop van de wand →
verlichtingseigenschap gezien, de scherpomlijnde beeldvlakken als
materiaaleigenschap geïnterpreteerd
Hoeveel de luminantie van de hoek hetzelfde is als die van de vlakken
Ruimtelijkheid = luminantie verlopen kunnen uit de ruimtelijke vorm van het verlichte object
ontstaan (schaduwen)
,Wandstructuur = ongelijkmatige luminantie verlopen kunnen tot onduidelijke en verwarrende
verlichtingssituaties leiden → luminantie verlopen moeten daarom met name wanneer ze
ongelijkmatig zijn altijd te duiden zijn doordat ze betrekking hebben op de omringende
architectuur
Lichtbundel = de positie van de lichtbundel bepaalt of deze als basis of als storende factor
wordt waargenomen. Lichtbundels die niet met de geometrie van het beeldvlak
corresponderen worden als storende gezien
Kleurwaarneming = is afhankelijk van de omgevingskleur en de aard van de verlichting
Perspectief = de gelijkenis van even lange lijnen laat zien, dat de waargenomen grootte van een
object niet alleen berust op de grootte van het netvliesbeeld, maar dat er daarnaast ook
rekening gehouden wordt met de schijnbare afstand van waarnemer tot het object.
Maat = voor de waarneming van grootte bestaat er ook een compensatie voor de
perspectivische vertekening van objecten
,Pg 22-24
4. Architectuurbelichting
Binnenruimte verlichten = licht kan uiterlijk van ruimte veranderen. Licht leidt de
blik en richt aandacht op details
Functionele zones opbouwen = zones scheppen met verlichting betekent, met
begrensde lichtbundels deelruimtes visueel van elkaar scheiden. Verschillende
verlichtingssterkten vormen een waarnemingshiërarchie en leiden de blik.
Ruimtegrenzen definiëren = met gedifferentieerde verlichtingssterktes kunnen vlakken in de
ruimte in hun waarde worden onderscheidt. Het lichteffect wordt daarbij beïnvloed door de
reflectiefactor en de kleur van het oppervlak.
Architectuur elementen benadrukken
De verlichting van architectuur details leidt de aandacht van de totale ruimte naar afzonderlijke
bouwdelen. Verlichte wand lijken de kolommen op silhouetten. Door middel van een
verschillende verlichtingssterkte wordt een hiërarchische verdeling van een ruimte bereikt.
4.1. Ruimtes verbinden
= met licht de overgangen van binnen en buiten interpreteren
Binnenruimte – Binnenruimte
• Licht maakt vlakken of objecten zichtbaar en laat ze tot een aandachtspunten worden.
Donkere ruimtelijke zones laten ruimtelijke grenzen verdwijnen.
, Binnenruimte – Buitenruimte
• Een hoog verlichtingsniveau in de binnenruimte en een donkere buitenruimte
genereren een sterke spiegeling op het niveau van de façade.
Buitenruimte – Binnenruimte
• Hoge verlichtingsniveau van het daglicht zorgt voor een spiegel effect op het glas.
Objecten in de binnenruimte worden niet waarneembaar. Met een afnemend
verlichtingsniveau in de buitenruimte wordt het spiegeleffect kleiner.
Buitenruimte – Buitenruimte
• Een heldere achtergrond verleent de ruimte diepte en ondersteunt de definitie van
ruimtelijke grenzen. Verlichte objecten op de achtergrond zorgen voor een
vergelijkbare werking.
4.2. Objecten verlichten
= de focus op objecten in de ruimte richten, licht leidt de blik op details, de licht verlichting,
verlichtingssterktes en de lichtverdeling bepalen het effect van een object in zijn omgeving
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper helium10044. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,09. Je zit daarna nergens aan vast.