HC1 24-4-23 Europese veiligheid, revolutie en ideologische ontwikkeling
Revolutiejaar 1848 was een weerklank van de Franse Revolutie. De Franse revolutie kan
worden samengevat als de spanning tussen het uitroepen van de rechten van de mens en
de burger enerzijds, en anderzijds het idee dat de Franse Revolutie onherroepelijk leidde tot
de terreur, geweld en oorlog.
De Franse Revolutie schokte de Europese gevestigde machten. Zij vormen een leger
om de Fransen de kop in te drukken (contrarevolutie). Zij worden echter verslagen door de
revolutionairen. Onder leiding van Napoleon veroveren zij Europa en beginnen zij met het
doorvoeren van hervormingen, bijvoorbeeld de introductie van het burgerlijk wetboek. Het
volk was enthousiast over de revolutionaire idealen en zo raakte het volk meer betrokken bij
de staat (mobilisatie). De idealen van de Franse revolutie verspreidden zich snel over de
wereld, bijvoorbeeld Toussaint L’Ouvertoure in Haïti en Simon Bolivar in Zuid-Amerika. Met
de komst van Napoleon, die tenslotte keizer werd, werd begin 1800 steeds meer de vraag
gesteld of Frankrijk wel klaar was voor een revolutie. Veel mensen merkten weinig
vooruitgang na de revolutie, maar wel geweld.
Het probleem is echter dat de weg terug uitgesloten is. Kun je de Franse Revolutie
wel ongedaan maken? Dit is een voornaam probleem van de vroege 19e eeuw. Op het
Congres van Wenen (1814-1815) is de staatkundige toekomst van Europa na Napoleon
besloten. Op dit congres kwamen de machten van Europa samen en zij wilden nieuwe
oorlogen voorkomen. Daarom moest Europa territoriaal opnieuw ingedeeld worden. Om
Frankrijk in te perken werden Nederland en België samengevoegd. Op het Congres van
Wenen was het inperken van revolutionair gedachtegoed een belangrijk thema. Daarom
sloten de geallieerde machten de zogeheten ‘Heilige Alliantie’.
Het Congres van Wenen besloot dat Frankrijk opnieuw een monarchie zou worden.
Dit was echter geen volledige restauratie, want Frankrijk zou voortaan een constitutionele
monarchie zijn. In dit nieuwe Frankrijk had de aristocratie een andere positie. Zij hadden niet
langer wettelijk vastgestelde privileges en voorrechten (door het revolutionaire ideaal van
gelijkheid). De aristocratie blijft echter wel machtig, bijvoorbeeld door economische
middelen.
In deze periode wordt politieke eenheid als essentieel gezien, het debat wordt juist
als gevaarlijk gezien. De samenleving zou eruit moeten zien als een gezin: een verstandige
huisvader en een gehoorzamend gezin. Deze gezinsideologie is ook van toepassing op
koningen, wie zich na 1815 gaan presenteren als ‘vader van het volk’.
Het lukt de machthebbers echter niet om de rust in Europa te bewaren. Er is een
groep contrarevolutionairen die vinden dat er te veel revolutionair gedachtegoed verwerkt zit
in de restauratie, en dat de restauratie meer op het originele pre-revolutionaire Frankrijk zou
moeten lijken (bijvoorbeeld Francois-René de Chateaubriand). De liberalen zijn de
gematigden in dit debat (goed voorbeeld is Johan Thorbecke). Thorbecke pleit voor
liberalisering van de staat, burgerlijke gelijkstelling, een open debat en parlementaire
zeggenschap. Liberalen willen op een gematigde wijze aankomen bij de idealen van de
Franse Revolutie.
Naast liberalen zijn er ook nationalisten. Nationalisten streven naar een nationale
eenheid voor hun volk (bijvoorbeeld Giuseppe Mazzini). Mazzini streefde naar één Italiaanse
staat.
Om de vrede te behouden te midden van de politieke onrust, gaan machthebbers
repressie gebruiken. In het geval van Frankrijk komt Karel X aan de macht na de gematigde
Lodewijk XVIII. Karel X trok zich minder aan van de grondwet en zette zijn minister van
justitie (Joseph Fouché) in om repressie uit te voeren tegen politieke tegenstanders.
, Alle onvrede komt voor het eerst echt tot uiting in 1830. In dat jaar is er een opstand
in Polen en Frankrijk. In Frankrijk wordt Karel X afgezet, die wordt opgevolgd door de
liberale koning Lodewijk-Filips I. Na 1830 verslechterden de leefomstandigheden van
mensen nog steeds en bleven staten zich repressief uiten. Er ontstaat een gevoel van crisis,
dat versterkt wordt door mislukte oogsten.
In 1848 brak de revolutie uit in Frankrijk. Lodewijk-Filips I vertrekt en zo wordt
Frankrijk opnieuw een republiek. De revolutionairen waren niet eensgezind; sommigen
waren liberaal, anderen socialistisch. Geïnspireerd door wat er in Frankrijk en Europa
gebeurt, ontstaan er overal revoluties. Hoe moet je revolutiejaar 1848 beschouwen? Er zijn
drie interpretaties.
1. De romantische interpretatie ziet 1848 als een opwelling van volkeren, die zich
allemaal uitspreken en hun gevoel en verlangens tot uiting brengen. In deze
interpretatie wordt vaak naar de Italiaan Garibaldi gekeken omdat hij zo tot de
verbeelding sprak.
2. De sceptische interpretatie wordt aangehangen door Marx. Deze interpretatie houdt
in dat de revolutie totaal mislukt is, wat je in Frankrijk ziet aan het feit dat de
republiek al in 1851 tot een einde komt omdat de president Louis-Napoleon zich tot
keizer liet kronen voor het leven (een keizerrijk dus).
3. De constructieve interpretatie ziet 1848 als volgt:
a. nationale integratie
Nationale integratie kan op twee manieren:
i. bottom-up: burgers werden door de revoluties betrokken bij de staat.
Hierbij konden nationalisme en een grondwet nuttig gebruikt worden,
zodat een land productiever kan worden zonder dat onrust uitbreekt.
(Italië met Garibaldi is een voorbeeld van bottom-up).
ii. top-down: vanuit de overheid wordt gezorgd voor nationale integratie.
Bijvoorbeeld door middel van oorlog, zoals Pruisen dat doet om
uiteindelijk Duitsland te verenigen.
b. burgerlijke maatschappij
Op het moment dat vrijheid en gelijkheid als uitgangspunten erkend worden,
ontstaan verschillende ideeën over hoe de samenleving zou moeten
functioneren. Het gaat niet om wie de staat leidt, maar hoe de samenleving
eruitziet. In dit debat zijn twee stromingen:
i. De integratie van de samenleving is in de eerste plaats economische
integratie. Integratie moet plaatsvinden door middel van
marktprocessen en de staat moet zich niet bemoeien met de markt.
ii. De maatschappij moet een forum zijn voor publiek debat. In deze
stroming is persvrijheid dus zeer belangrijk. Publieke opinie zou
leidend moeten zijn voor hoe de maatschappij wordt vormgegeven.
Bij beide deze stromingen worden hoge eisen gesteld aan de mensen die
meedoen aan de samenleving. Je moet vermogend zijn, kritisch kunnen
denken, beschaafd zijn en dat je normaal een discussie kunt voeren. Beide
stromingen willen dat mannen deelnemen aan de samenleving (de publieke
sfeer), en dat vrouwen zich buiten de politiek houden (de privésfeer).
c. Anti-burgerlijke tendensen
Er is ook een grote groep mensen die niet gelooft in de markt of de publieke
opinie, maar die terug wil naar de oude orde, zonder alle revolutionaire
ideeën. Denk bijvoorbeeld aan de katholieke kerk.
, d. conservatieve modernisering
Hoewel de machthebbers in Europa vaak conservatief zijn, moderniseren zij
wel. Bijvoorbeeld Bismarck: hij doet wat hij wilt, maar wil wel een parlement
wat achter hem staat om zijn bewind legitiem te laten lijken. Dat hij überhaupt
aandacht heeft voor het parlement (waardoor het parlement machtiger wordt)
is modernisering.
e. mobilisatie van het volk.
Mensen worden niet alleen politiek, maar ook sociaal en cultureel
gemobiliseerd. Bijvoorbeeld doordat ze in contact komen met nieuwe delen
van de samenleving. Maar ook mobiliteit in fysieke zin door technologische
ontwikkelingen en nieuwe vervoermiddelen.
Conclusie
1848 is een weerklank, of zelfs een herhaling, van de Franse Revolutie. Het zet de
worsteling van de Franse Revolutie voort. Je kunt 1848 romantisch of sceptisch zien, maar
je kunt het ook zien als het begin van een nieuwe cultuur, waarin de burgerij een grotere rol
speelt en de mobiliteit van het volk toeneemt.
HC2 1-5-23 Slavernij, imperialisme en verzet, 1800-1914
Vijf thema’s in dit college:
1. Imperialisme en imperia
2. Afrika
3. Zuidoost-Azië
4. Thema’s, gevolgen van imperialisme, verzet
5. Oost-Azië
1 Imperialisme en imperia
Kenmerken van imperia zijn dat ze geografisch groot van omvang zijn, dat ze de vorm
aannemen van één hub met daaromheen kleinere ‘spokes’, dat het rijk gevormd is door
verovering, dat het rijk veel etniciteiten omvat en dat er ook veel verschillende besturen zijn,
dat alles wordt beheersd door middel van dwang en dat de legitimering supranationaal en
sterk geritualiseerd is.
Wat het Europese imperialisme bijzonder maakt is dat het vaak overzeese imperia
zijn. De Europese machten werden gedreven door nationalisme en onderlinge concurrentie.
Ook speelde kapitalisme een rol, net als technologische ontwikkelingen. Als laatste speelt de
beschavingsmissie een belangrijke rol, want de kolonisatie werd gelegitimeerd door te
zeggen dat Afrika en Azië beschaving aangeleerd moesten krijgen van Europa.
Het nationalisme houdt een sterk verband met de monarchie. Toen Nederland in
1815 weer een monarchie werd, stuurde koning Willem I direct boten eropuit om de wereld
te ontdekken. Hetzelfde geld voor Duitsland, dat in 1871 één natie werd en begon met het
zoeken naar koloniën. Koloniën laten zien dat je machtig bent en legitimeert daarmee je
staat, dus helpen koloniën het nationalisme. Staten vervaardigden propaganda om de
bevolking achter het imperialisme te krijgen.
Kapitalisme is ook een belangrijke motor achter het imperialisme. Koloniën bieden tal
van economische mogelijkheden, niet alleen als afzetmarkt voor goederen uit de Europese
industrie maar ook als bron van grondstoffen voor de industrie. In 1902 kwam J. A. Hobson
met de theorie van accumulatie. Hij stelde dat geld wordt geconcentreerd in steeds minder
handen, en dat geld een uitweg zoekt. Als de investeringsmogelijkheden in Engeland op zijn,
dan gaat het in overzeese avonturen gestoken worden. Volgens Hobson werd het
imperialisme van de 19e eeuw dus gedreven door investeringen.