Week 1 Het strafproces, de verdachte en het EVRM
Leerdoelen:
De grondslagen en beginselen benoemen waarop het Nederlandse stelsel van strafvordering
is gebaseerd;
Art. 1 Sv —> legaliteitsbeginsel strafvordering. Het strafproces bestaat uit het geheel van regels die
betrekking hebben op de toepassing van het strafrecht in een concreet geval, waarmee het zich
onderscheid van het materiële strafrecht, waarin wordt bepaald wat strafbare feiten zijn en met
welke straffen zij kunnen worden bestraft, maar de daadwerkelijke realisering van die strafwetgeving
vraagt om procedureregels die aangeven door wie en op welke wijze moet worden vastgesteld dat
een burger de strafwet heeft overtreden en vervolgens wat de consequenties daarvan moeten zijn.
In het strafprocesrecht worden dus bepaalde bevoegdheden toegekend en wordt de uitoefening
daarvan verder geregeld; vooral de bevoegdheid om te veroordelen (is aan de rechter toegekend). In
de kern kan dus worden gesteld dat het strafproces erop gericht is op de totstandkoming van de
rechterlijke beslissing.
Hoofddoel strafvordering: het verzekeren van een juiste toepassing van het abstracte materiële
strafrecht, oftewel, het realiseren van het materiële recht. Het strafprocesrecht dient die
strafbaarstelling mogelijk te maken. Onschuldigen dienen hierbij niet in het proces te worden
betrokken, de juiste daders dienen te worden gestraft. Dat doel is tweeledig:
- Het bewerkstelligen dat de schuldigen (degenen die daadwerkelijk de strafwet hebben
overtreden) worden gestraft volgens de regels van het materiële strafrecht —> dit
rechtvaardigt onder meer de toekenning van soms ingrijpende onderzoeksbevoegdheden die
aan de met opsporing belaste autoriteiten worden gegeven in het strafprocesrecht.
- Het voorkomen van de bestraffing van onschuldigen —> veel waarborgen voor zoals
verdedigingsrechten.
Bijkomende doelen:
- Voorzien in een regeling waarin een adequate justitiële reactie kan worden gegeven op
strafbaar gedrag.
- Eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte en andere betrokkenen (zoals het
slachtoffer).
- Procedurele rechtvaardigheid.
- Demonstratiefunctie —> laten zien dat er daadwerkelijk iets met het materiële strafrecht
gebeurd. Dat de normen die daarin zijn vastgelegd er daadwerkelijk toe doen. Materieel
recht is dood recht, formeel levend. Alles kan strafbaar worden gesteld, maar als je er niets
mee doet is het onzinnig.
- Generale preventie en speciale preventie.
- Voorkomen van eigenrichting —> straffen als verantwoordelijkheid van de staat ipv de
burger.
Strafproces en waarheidsvinding —> op zoek naar de materiële waarheid, daadwerkelijk kunnen
vervolgen en bestraffen.
Strafproces en rechtsbescherming —> rechten van burger beschermen, en anderen die niet schuldig
zijn er niet bij betrekken.
Uitgangspunt van de Nederlandse strafrechtspleging is een gematigd inquisitoir stelsel —> de
strafvordering wordt overgelaten aan professionals (rechters en officieren van justitie leiden het
onderzoek en zijn betrokken bij het proces), die een actieve rol hebben en objectief de waarheid
proberen vast te stellen. De nadruk ligt op het voorbereidend onderzoek. Verdachte is (onvrijwillig)
onderwerp van onderzoek en heeft daardoor een beperkte procespositie. Dit komt omdat je niet in
de positie van tegenspraak kan komen of op gelijke voet met het OM. Verdachte is namelijk (deels)
1
,afhankelijk van het OM. Acquisitoir stelsel (EVRM): nadruk ligt op het onderzoek ter terechtzitting,
dus wat er in de rechtbank gebeurd. Dit bouwt voort op de feiten die in het voorbereidend
onderzoek zijn verzameld. Positie van tegenspraak. Het gaat om de autonomie van de verdachte,
strijd tussen hem als procespartij en een andere. Gelijkwaardigheid, passieve rol rechter.
De taken van de organen in de strafrechtspleging benoemen;
De voor de strafrechtspleging relevante rechten uit het EVRM benoemen en het belang
daarvan voor het formele strafrecht uitleggen;
In het EVRM zijn diverse rechten gegarandeerd, die minimumeisen stellen aan de strafrechtspleging.
De verdragsrechten die de meeste invloed hebben op het formele strafrecht: het verbod op foltering,
onmenselijke of vernederende behandeling en bestraffing (art. 3 EVRM —> absoluut recht: kan NIET
van worden afgeweken); het recht op persoonlijke vrijheid (art. 5 EVRM); het recht op een eerlijk
proces (art. 6 EVRM —> relatief recht, bepaalde onderdelen kunnen namelijk beperkt worden, heeft
betrekking op de gehele strafrechtspleging; was het als geheel een eerlijk proces (EHRM: ‘procedure
as a whole’)?) en het recht op privacy (art. 8 EVRM).
De relatie tussen een schending van art. 3 EVRM en art. 6 EVRM uitleggen;
Art. 6 EVRM richt zich in eerste instantie vooral op het onderzoek ter terechtzitting maar heeft ook
betekenis voor het vooronderzoek. Omdat het Nederlandse onderzoek ter terechtzitting voortbouwt
op de resultaten die in het vooronderzoek zijn verzameld, is het ook in het vooronderzoek van belang
dat art. 6 EVRM wordt nageleefd. In dit artikel zitten een aantal rechten van de verdachte in het
vooronderzoek uit het Nederlandse strafprocesrecht verankerd. Daarbij ligt de nadruk op de rechten
die van belang zijn rondom een van de belangrijke opsporingsmethoden: het verhoor van de
verdachte. Ogv art. 6 EVRM heeft de verdachte recht op rechtsbijstand voorafgaand aan
(consultatiebijstand) en tijdens het politieverhoor (verhoorbijstand). Op deze manier kan de
verdachte beter een keuze maken over zijn proceshouding en of hij gebruik zal maken van zijn
zwijgrecht; een belangrijk recht van de verdachte tijdens het verhoor.
Art. 3 EVRM wordt in samenhang bekeken met art. 6 EVRM (zwijgrecht en nemo tenetur; Jalloh en
Gafgen). Ratio van deze twee (zwijgrecht en nemo tenetur) is het voorkomen van ongeoorloofde
dwang, van onterechte veroordelingen en de autonomie van verdachten (Ligthart). Wordt gegeven
met de cautie (verdachte wordt gewezen op bv het zwijgrecht), anders mag de verklaring niet voor
het bewijs worden gebruikt. Drie categorieën:
1. Folteren:
Een opzettelijk toegebrachte onmenselijke behandeling die zeer ernstig en wreed lijden
teweegbrengt met het doel om informatie te verkrijgen, te straffen of te bedreigen (Gafgen II r.o.
90). Is ALTIJD in strijd met art. 6 EVRM!
2. Onmenselijke behandeling:
Een opzettelijke behandeling die uren aaneengesloten duurt en daadwerkelijk lichamelijke
verwonding oplevert of intens fysiek lijden of psychisch lijden veroorzaakt (Gafgen II, r.o. 89). Dreigen
met folteren is ook een onmenselijke behandeling (Gafgen II, r.o. 91)!
3. Vernederende behandeling:
De behandeling bij het slachtoffer gevoelens van angst en minderwaardigheid veroorzaakt waardoor
het slachtoffer vernederd wordt en mogelijk zijn fysieke en morele weerstand breekt, of als de
behandeling zodanig was dat het slachtoffer wordt gedreven tot handelingen tegen zijn wil of
geweten (Gafgen II, r.o. 89).
Of 2 en 3 ook in strijd zijn met art. 6 EVRM hangt af van de Jalloh-criteria.
Dus; een inbreuk op art. 3 EVRM leidt niet altijd tot een inbreuk op art. 6 EVRM. Wel als er sprake is
van foltering (Gafgen II r.o. 167) maar niet per se als er sprake is van een onmenselijke behandeling
of vernederende behandeling. Dan pas “if it has been shown that the breach of Art 3 had a bearing
on the outcome of the proceedings against the defendant, that is, had an impact on his or her
conviction or sentence” (Gafgen II r.o. 178) (de inbreuk op art. 3 heeft geleid tot bewijs dat is gebruikt
om de verdachte te veroordelen).
2
,Art. 6 EVRM is een uitwerking van de ‘rule of law’ en houdt verband met het legaliteitsbeginsel; niet
alleen wij als burgers zijn gebonden, maar ook een overheid. Daarnaast is het bedoeld om willekeur
te voorkomen van mensen die worden betrokken bij het strafproces. Er mag pas worden gestraft als
de lidstaat de verdachte in staat heeft gesteld de hem in art. 6 geven rechten uit te oefenen.
Heeft betrekking op (niet limitatief):
- Behandeling binnen een redelijke termijn.
- Zwijgrecht (Jalloh, Gafgen).
- Nemo-teneturbeginsel (Jalloh, Gafgen).
- Onafhankelijke en onpartijdige rechter.
- Onschuldpresumptie: ‘een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor
onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan’ (art. 6 lid 2 EVRM)
—> je mag iemand niet alvast van zijn vrijheid beroven, tenzij er sprake is van een
uitzondering.
- Op de hoogte gebracht worden van beschuldiging.
- Verdediging en rechtsbijstand.
- Ondervraging van getuigen.
Het begrip ‘verhoor’ toepassen op een casus en de wettelijke consequenties ervan uitleggen;
Het belang, de inhoud en de grenzen van het pressieverbod benoemen;
Pressieverbod (art. 29 Sv): ongeoorloofde druk op de verdachte waardoor hij zijn verklaring niet in
vrijheid aflegt, geen goed idee heeft van de gevolgen van zijn afgelegde verklaring, of hem vragen
laat beantwoorden die erop gericht zijn verdachte antwoorden te laten geven die niet de vrije
uitdrukking van zijn gedachten zijn. Echter is in elk verhoor sprake van pressie, ook al wordt van
tevoren gezegd dat je niet verplicht bent tot antwoorden.
Ongeoorloofde verhoormethoden (omdat ze in strijd zijn met het pressieverbod):
- Geweld —> strijd met art. 3 EVRM.
- Bedreiging —> EHRM Gafgen.
- Intimidatie.
- Beloften, giften en gunsten.
- Misleiding.
- Misbruik van de verhoorsituatie of gezag.
- Ongeoorloofde zedelijke druk —> in strijd met uitgangspunten van het verhoor. De
psychische druk op de verdachte zo groot mogelijk maken, vooral als diegene zwijgt, door
andere methoden te gebruiken dan de inhoud van de zaak zelf waardoor emotie wordt
losgemaakt bij verdachte.
Het belang en de reikwijdte van het nemo tenetur-beginsel uitleggen;
Nemo teneturbeginsel (art. 29 lid 1 Sv, voortvloeiend uit/ligt besloten in art. 6 EVRM): een verdachte
hoeft niet aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Het ziet primair op het zwijgrecht, maar kan
ook zien op het overdragen van fysiek bewijs (wilsafhankelijk materiaal van de verdachte, zoals een
verklaring). Zie r.o. 3 noot Jalloh. Uitzondering: wilsonafhankelijk materiaal (bv DNA-materiaal, zoals
urine, bloed, haar, etc) mag onder omstandigheden onder dwang worden afgenomen. Echter, als de
wijze van afname in strijd is met art. 3 EVRM, kan het gebruik van dit bewijsmateriaal een schending
van art. 6 EVRM opleveren. Let op! Bij foltering is er per definitie een schending van art. 6 EVRM, bij
onmenselijke en vernederende behandeling (dreigen met folteren valt hier ook onder!) hangt het af
van de criteria uit EHRM Jalloh.
EHRM Jalloh:
1. De mate van dwang.
2. Publiek belang.
3. Procedurele waarborgen.
4. Wijze waarop het op deze manier verkregen bewijs is gebruikt: is het van doorslaggevende
betekenis geweest voor de veroordeling?
3
, —> is er hiermee sprake van een schending van art. 6 EVRM? EHRM Gafgen II. Obv de mate van
dwang en de invloed op de veroordeling kan worden geoordeeld dat art. 6 EVRM is geschonden als
de rechter dit bewijs gebruikt.
Benoemen wanneer de verdachte recht heeft op bijstand van een advocaat in verband met
het politieverhoor en wat de consequenties zijn als dit recht is geschonden;
Cautieplicht (art. 29 lid 2 Sv): aan de verdachte dient voorafgaand aan het verhoor te worden
medegedeeld dat verdachte niet verplicht is tot antwoorden en dat hij voorafgaand aan het verhoor
mag worden bijgestaan door een raadsman. Doel: het behoeden van de verdachte tegen ongewilde
medewerking aan zijn eigen veroordeling. Indien verhorende ambtenaren niet aan deze plicht om
verdachte op het zwijgrecht te wijzen voldoen, dan kan de consequentie zijn dat de hierna tot stand
gekomen verklaring niet voor het bewijs gebruikt mag worden. Het zwijgrecht impliceert ook dat de
verhorende ambtenaren de verdachte niet zodanig onder druk zetten dat niet meer gezegd kan
worden dat hij zijn verklaring in vrijheid heeft afgelegd.
Is er sprake van een verdachte in de zin van art. 27 Sv? Zo ja, dan:
- Kunnen er bepaalde dwangmiddelen worden ingezet.
- Heeft deze persoon bepaalde rechten (art. 29 Sv).
Verdachte:
- Formeel begrip —> wanneer verdachte is aangehouden.
- Materieel begrip —> indien bovenstaande nog niet gebeurd is. Lid 1: degene te wiens
aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar
feit voortvloeit. Zo’n verdachte heeft ook recht op zwijgen en op consultatie (vooraf)- en
verhoorbijstand (tijdens het verhoor) volgens art. 27 sub c lid 2 (lid 3 gaat over de
aangehouden verdachte, evenals art. 28c).
Verhoor: alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkte persoon
betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit. HR Consultatiebijstand.
Rechtsbijstand:
•Salduz: rechtsbijstand vanaf het eerste verhoor, anders onherstelbare schending van art. 6 EVRM
(wel mogelijkheid tot het doen van afstand).
•Post-Salduz: rechtsbijstand voorafgaand aan het eerste verhoor, niet tijdens verhoor (behalve bij
kinderen) —> consultatiebijstand.
•HR Salduz 2015 en Raadsman tijdens verhoor: rechtsbijstand tijdens het eerste verhoor —>
verhoorbijstand. Rechtsbijstand moet aan verdachte worden medegedeeld (art. 27c). Lid 2: niet-
aangehouden verdachte. Lid 3: aangehouden verdachte.
Een beredeneerd standpunt in nemen over de kenmerken van het Nederlandse strafproces,
de rol van het EVRM in het straf(proces)recht, het nemo teneturbeginsel en het verhoor aan
de hand van de dogmatiek, wetgeving en geldende jurisprudentie.
Bijzondere wetten —> bv fouilleringsbevoegdheid en binnentredingsbevoegdheid Opiumwet,
doorzoekingsbevel Wet Wapens en Munitie.
Klassieke uitgangspunten:
- Rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
- Beroepsrechters —> kennen we in NL, in bv Amerika of Duitsland juryrechtspraak
(lekenrechters).
- Opportuniteitsbeginsel: de staat mag afzien van vervolging op gronden aan het algemeen
belang ontleend, dit mag bepaald worden door het OM (art. 167 lid 2 Sv).
- Strafvorderlijke legaliteit (primaat bij wetgever).
- Geen procedure zonder aanleiding (verdenking of aanwijzing) —> ook als er aanwijzingen zijn
mag er sprake zijn van toepassing van een bevoegdheid.
- Vermoeden van onschuld.
- Hoor en wederhoor.
4