Leerdoelen
1B. ANA.CO.1 - Inleiding embryologie, anatomie en fysiologie van
het zenuwstelsel, en vegetatieve regulatie
DE LEERDOELEN VAN DE STUDENT:
1. De student kan de begrippen ontogenese en fylogenese uitleggen.
2. De student kent het ontstaan van het zenuwstelsel en kan de algemene bouw er van beschrijven
(incl. de gebruikelijke Nederlandse en ‘Latijnse” benamingen), kent daarbij de volgende begrippen
en structuren en kan deze globaal in het zenuwstelsel lokaliseren:
a) Hersenschors, hersenstam, grote en kleine hersenen
b) Centaal en perifeer zenuwstelsel, witte en grijze stof, kernen, banen en kolommen
c) Animaal en vegetatief zenuwstelsel
d) Basale kernen en lymbisch systeem
e) Thalamus, hypothalamus en hypofyse
f) Formatio reticularis
g) Ventrikels en de hersenvliezen
h) Ruggenmerg, voor-, achter-, zijhoorn en –strengen; ganglion spinale
i) Motor-(α en γ) en inter-neuronen
3. De student heeft inzicht in het ontstaan van de weefsels en structuren van het houdings- en
bewegingsapparaat, en kent de begrippen somiet, sclero-, myo- en dermatoom.
4. De student heeft inzicht in de globale functies van het centrale zenuwstelsel, en hoe de onderlinge
samenwerking tussen de delen daarvan tot stand komt.
5. De student heeft inzicht in de functie van het vegetatieve zenuwstelsel en kan;
a) Uitleggen wat wordt bedoeld met de volgende termen: vegetatief zenuwstelsel, autonoom
zenuwstelsel, (ortho)sympathisch zenuwstelsel en parasympathisch zenuwstelsel.
b) De functie van het vegetatieve zenuwstelsel beschrijven en voorbeelden geven van
processen die door het parasympathisch en sympathisch zenuwstelsel worden gestuurd.
c) Uitleggen wat bedoeld wordt met de begrippen ‘trofotroop” en ‘ergotroop” en de relatie
uitleggen van het vegetatieve zenuwstelsel met ergotrope en trofotrope processen.
d) De rol van hersenstam, hypothalamus en hypofyse beschrijven bij het besturen van
vegetatieve processen en het (gedrag voor het) handhaven van de homeostase of
overleving.
e) Globaal de rol van de HPA-as beschrijven bij inspanning en stress.
f) Emotioneel vegetatieve koppeling en regulatie beschrijven, en in het zenuwstelsel
lokaliseren.
6. De student kan aangeven wat het verschil is tussen erfelijke en aangeboren afwijkingen, welke rol
afwijkingen of schade aan het erfelijk materiaal daarbij kunnen spelen en kent belangrijke
schadelijke invloeden op de ontwikkeling van het menselijke embryo en foetus.
1
,SAMENVATTING HOORCOLLEGE: Heeft allemaal te maken met het zenuwstelsel.
Embryologie: Studie over de vroege ontwikkeling van organismen.
Tussen het eencellige stadium en de geboorte.
Ontogenese: Studie over het ontwikkelen tot volwassenen; groei, differentiatie en rijping.
Fylogenese: Studie over de evolutionaire ontwikkeling van een soort.
De eerste 8 weken noem je het een embryo. Na deze 8 weken is alles aangelegd (qua spieren / organen)
Na de 8e week heet het een foetus. Al het aangelegde moet alleen nog groeien.
1-3 weken = Vroege ontwikkeling.
4-8 weken = Embryonale periode.
9-38 weken = Foetale periode.
Discussie over aantal weken, want we zijn 40 weken zwanger! Je kan kijken naar 2 meetpunten:
PO = Post Ovulationem = Bevruchtingsmoment = 38 weken
PM = Post Menstruationem = Laatste menstruatiemoment = 40 weken
Als het niet goed gaat…
Kan op miskraam: 10% tot 15% kans.
Aangeboren afwijkingen (congenitaal): 2,6% tot 3,5% kans (vaak hart- of skeletafwijkingen)
Erfelijke aandoeningen: Vaak stofwisselingsstoornissen. (Testen door hielprik in de eerste week)
Bevruchting van eicel:
Versmelting van de celkernen van zaad- en eicel.
2 cellen vormen samen een embryoblast.
2e week; Embroblast vormt een kiemschijf.
3e week; Van 2 naar 3 lagen kiemschijf.
~ Ectoderm; (Bovenste laag) Hier ontstaat de huid en zenuwcellen.
~ Mesoderm; (Middengebied) Hier ontstaan alle andere cellen.
~ Endoderm; (Onderste laag) Hier ontstaan de organen.
Thropoblast = Ontstaan van moederkoek/placenta.
Embryoblast = Voor ontwikkeling van het embryo.
Embryogenese = De vroege ontwikkeling, na innesteling in de baarmoeder vindt er groei en verdere
ontwikkeling van de embryoblast plaats tot de kiemschijf voor het embryo (1-2 weken).
> In de 3e week vindt proliferatie en migratie plaats. Ontstaan van het begin van de wervelkolom.
> Tussen 4 tot 8 weken ontstaat de lichaamsvorm.
Ontstaan van alle weefsels, differentiatie.
Ontwikkeling van het ectoderm / grijze stof;
> Tijdens de embryonale fase ontstaan er zenuwcellen uit het ectoderm,
dit gaat vanuit de neurale plaat tot de neurale buis!
> De neurale buis is eigenlijk (de voorloper op) het ruggenmerg.
> Die cellen in de buis, ontwikkelen zich in 2 verschillende richtingen.
- Naar beneden als het ruggenmerg en naar boven als de hersenen.
> Die (zenuw)cellen zijn grijs, en dat noemt men de ‘grijze stof’.
2
, Zie afbeelding. Je ziet dat;
Linksonder, ligt het ruggenmerg. Hier liggen de grijze cellen in het midden, in een vlindervorm.
Rechtonder, liggen de (tussen)hersenen. Hier liggen de grijze cellen vooral aan de buitenkant.
Grijze stof: Cellichaam neuronen.
In het ruggenmerg heb je de vlindervorm van de grijze stof.
Dorsaal (aan de achterkant vanhet ruggenmerg) liggen de sensorische neuronen. = De achterhoorn.
> De cellen die de signalen van buiten doorschakelen naar de hersenen.
Ventraal (aan de voorkant van het ruggenmerg) liggen de motorische neuronen. = De voorhoorn.
Lateraal (aan de buitenkant) liggen de cellen die de lichaamsfuncties aansturen, zoals bloeddruk,
organen, ademhaling, etc... Dit noemt men het vegetatieve stelsel. = De zijhoorn.
Spinaal ganglion; Buiten het ruggenmerg, maar binnen de wervelkolom.
Daar zit het knooppunt van sensorische cellen van het hele lichaam.
Je hebt niet genoeg aan de cellen, maar er moeten ook banen zijn die daar naartoe gaan. Dit is de;
Witte stof: Axonen en dendrieten (voor geleiding en doorschakelen).
└> Krijgt een witte kleur door myelineschede die om de axonen en dendrieten heen ligt.
Als die neurale buis er is, ontstaan er somieten.
└> Dit is een ‘plakje’ huid (dermatoom),
spier (myotoom), bot en bindweefsel (sclerotoom).
└> Als dit eenmaal in het lichaam volgroeit is, noem je het segmenten!
Primaire segmentatie: Per plakje / ruggenwervel gaan bepaalde spieren bij elkaar horen.
Dat zie je in het plaatje rechts, dat er bepaalde ruggenwervels voor
bepaalde spiergroepen functie leveren.
Craniale deel van het ruggenmerg / Bij de hersenen;
Aan de bovenkant ontwikkelen blaasjes, kluwen van cellen.
En die vormen daarna bepaalde delen van je zenuwstelsel.
Telencephalon = Grote hersenen / Cerebrum;
- Het hele bovenste deel van je zenuwstelsel.
- Bestaat uit de buitenkant / de schors.
- En een aantal kernen die erbinnen in liggen.
Ook wel de basale kernen.
Diencephalon = Tussen hersenen;
- Daar vormen zich ook weer een aantal kernen uit.
Mesencephalon = Middenhersenen;
- Dit is het eerste stuk van de herstenstam.
Kleine hersenen / Cerebellum;
- Belangrijk voor houding, evenwicht, coördinatie en leren
Spinal cord = Het verlengde merg;
- Dit heet zo, want deze gaat over in het ruggenmerg.
3