2022/2023
Handhavings- en sanctierecht
Saxion Hogeschool, leerjaar 2, kwartiel
4
Bestuursrecht
Hoofdstuk 8 t/m 12
Handhavingsrecht
Hoofdstuk 2, 3, 4, 7 (p. 185 t/m 203), 9
en 15.
Strafrecht
Grondtrekken van het Nederlandse
strafrecht – hoofdstuk 8 (8.3), 12 en
13.
Leerstukken strafrecht – 3.6 t/m 3.8.
Overige leerstof
Jurisprudentie en artikelen uit de
lessen
Stappenplan analyseren jurisprudentie
,Bestuursrecht
Hoofdstuk 8
8.2. Overtreding en overtreder
Onder overtreding wordt verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of
krachtens enig wettelijk voorschrift (art. 5:1 lid 1 Awb). Een overtreding kan worden begaan
door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon (art. 5:1 lid 3 Awb). Als een overtreding
wordt geconstateerd, is de overtreder degene aan wie een bestuurlijke sanctie kan worden
opgelegd. Medeplegen doet zich voor als twee of meer personen samen een delict plegen.
Er moet sprake zijn van een min of meer gelijkwaardige samenwerking, terwijl een
medeplichtige alleen een ondergeschikt aandeel heeft in het delict. Dit onderscheid is van
belang omdat aan de medeplichtige geen bestuurlijke sancties kunnen worden opgelegd.
8.3. Bestuurlijke sanctie, herstelsanctie en bestraffende sanctie
Een bestuurlijke sanctie is een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde
verplichting of onthouden aanspraak (art. 5:2 lid 1 sub a Awb). Bestuurlijke sancties zijn te
onderscheiden in herstelsancties en bestraffende sancties. Herstelsancties zijn gericht op
het beëindigen of ongedaan maken van de overtreding/de gevolgen daarvan of het
voorkomen van herhaling (art. 5:2 lid 1 sub b Awb). Bestraffende sancties zijn gericht op het
bestraffen van de dader (art. 5:2 lid 1 sub c Awb). Voor bestuurlijke sancties geldt het
legaliteitsbeginsel (art. 5:4 lid 1 Awb). Het wettelijk voorschrift waarop de sanctie is
gebaseerd, moet in de beschikking genoemd worden. De beschikking moet ook aangeven
welke feitelijke toestand of gedraging een overtreding oplevert en met welk wettelijk
voorschrift deze in strijd is (art. 5:9 Awb). Het bestuursorgaan is niet verplicht om bij iedere
sanctie te onderzoeken of er een rechtvaardigheidsgrond aanwezig is en te motiveren
waarom dat niet het geval is. Dat moet alleen als de overtreder een beroep doet op een
rechtvaardigingsgrond of als er aanwijzingen bestaan dat er een rechtvaardigingsgrond
aanwezig is.
Kenmerken herstelsancties
Cumulatie (gelijktijdig toepassen) van twee of meer herstelsancties is verboden (art. 5:6
Awb). Cumulatie van een herstelsanctie met een bestraffende sanctie is wel mogelijk. Voor
herstelsancties geldt niet het beginsel ‘ne bis in idem’. Een herstelsanctie kan worden
opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding dreigt (preventieve toepassing, art. 5:7 Awb).
Daarvoor moet een grote mate van waarschijnlijkheid vaststaan dat de overtreding plaats zal
vinden. Preventieve toepassing van herstelsancties is ook mogelijk als niet vaststaat dat
ernstige schade zal ontstaan.
Kenmerken bestraffende sancties
Cumulatie van bestraffende sancties is toegestaan. Bij bestraffende sancties is het beginsel
‘ne bis in idem’ wel van toepassing (art. 5:43 Awb). Een bestraffende sanctie kan niet
preventief worden opgelegd. Bij bestraffende sancties geldt het zwijgrecht (art. 5:10a lid 1
Awb) en de cautie (art. 5:10a lid 2 Awb). Een verklaring die is afgelegd zonder cautie mag
soms wel voor het bewijs worden gebruikt, maar alleen als de overtreder niet is benadeeld
door het ontbreken van de cautie.
8.4. Toezichthouder
De Awb geeft een algemene regeling omtrent de bevoegdheden van toezichthouders en
voorziet in een standaardpakket aan bevoegdheden (art. 5:15 t/m 5:19 Awb). De bijzondere
wet hoeft alleen te voorzien in de aanwijzing van toezichthouders en aanvullende
bevoegdheden. Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan kunnen in het
standaardpakket beperkingen worden aangebracht (art. 5:14 Awb). Een toezichthouder is
een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de
naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (art. 5:11 Awb). Alleen
natuurlijke personen kunnen toezichthouder zijn.
,Bij de uitoefening van zijn werkzaamheden moet de toezichthouder een legitimatiebewijs bij
zich dragen en deze tonen als daar om gevraagd wordt. Deze bevat een foto van de
toezichthouder en vermeld zijn naam en hoedanigheid (art. 5:12 Awb). Eenieder is verplicht
medewerking te verlenen aan de uitoefening van de bevoegdheden van een toezichthouder
(art. 5:20 lid 1 Awb). Medewerking kan worden geweigerd, voor zover uit hoofde van ambt,
beroep of wettelijk voorschrift een geheimhoudingsplicht bestaat (art. 5:20 lid 2 Awb).
Hoofdstuk 9
9.1. Inleiding
Een last onder bestuursdwang is een herstelsanctie en bestaat uit twee elementen: een last
(bevel) tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en een verplichting die intreedt
als deze last niet wordt nageleefd (art. 5:21 Awb). Het bestuursorgaan zal eerst de
overtreder aanspreken om maatregelen te nemen om de overtreding te beëindigen. Als deze
last niet wordt nageleefd, kan het bestuursorgaan op kosten van de overtreder zelf de nodige
maatregelen nemen. De regeling omtrent bestuursdwang geldt niet indien wordt opgetreden
ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde (art. 5:23 Awb).
9.2. Ambtshalve last onder bestuursdwang
Een last onder bestuursdwang kan ambtshalve worden opgelegd (art. 5:4 Awb). Een
beschikking waarbij een last onder bestuursdwang wordt opgelegd moet op een wettelijke
grondslag berusten. Het wettelijk voorschrift moet in de beschikking genoemd worden.
Daarin moet ook worden vermeld welke feitelijke toestand/gedraging een overtreding
oplevert, met welk wettelijk voorschrift dit in strijd is en wat de overtreder moet doen/nalaten
om te voorkomen dat bestuursdwang wordt uitgevoerd (art. 5:9 en 5:24 lid 1 Awb). Aan de
overtreder moet een termijn worden gegund om zelf de herstelmaatregelen te nemen
(begunstigingstermijn, art 5:24 lid 2 Awb). De bestuursdwangaanschrijving moet worden
gezonden aan de overtreder. Verder moet de bestuursdwangaanschrijving worden
bekendgemaakt aan de rechthebbende op het gebruik van de zaak waarop de last
betrekking heeft (art. 5:24 lid 3 Awb).
9.3. Last onder bestuursdwang op aanvraag
Het komt voor dat burgers een overtreding constateren. Zij attenderen het bestuursorgaan
op die overtreding en verzoeken om een last onder bestuursdwang op aanvraag toe te
passen. Als het bestuursorgaan dat verzoek afwijst, kunnen burgers daartegen in bezwaar
en beroep als zij belanghebbende zijn. Een burger moet naar de bestuursrechter kunnen
gaan als het bestuursorgaan de last wel oplegt, maar vervolgens niet effectueert. Daarvoor
staat in de Awb de toepassingsbeschikking (art. 5:31a Awb). Deze beschikking bevat een
gemotiveerd besluit van het bestuursorgaan om wel of niet tot toepassing van de
bestuursdwang over te gaan, kan alleen worden gegeven bij een overtreding waarvoor al
een last onder bestuursdwang is opgelegd en kan ook alleen op verzoek van een
belanghebbende worden gegeven.
Een verzoek om toepassing van bestuursdwang kan pas worden gedaan als de last niet is
nageleefd (art. 5:31a lid 2 Awb). De termijn waarbinnen het bestuursorgaan op het verzoek
om toepassing van bestuursdwang moet beslissen, bedraagt 4 weken (art. 5:31a lid 3 Awb).
Bij overtreding van een wettelijk voorschrift zal het bestuursorgaan dat bevoegd is om op te
treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere
omstandigheden mag een bestuursorgaan dit weigeren. Dit kan gebeuren als 1) een
concreet zicht op legalisering bestaat, of 2) handhavend optreden zodanig onevenredig is in
verhouding tot het te dienen belang.
9.4. Bevoegdheden toepassing bestuursdwang
De bevoegdheden waarover een bestuursorgaan beschikt om bestuursdwang toe te passen,
staan beschreven in art. 5:27 t/m 5:30 Awb.
, 9.5. Kosten bestuursdwang
De hoofdregel is dat de overtreder de kosten van bestuursdwang betaalt, tenzij de kosten
redelijkerwijze niet (geheel) te zijnen laste behoren te komen (art. 5:25 lid 1 Awb). Voor het
bestuursorgaan geldt de verplichting de overtreder daarvoor te waarschuwen, door in de
beschikking melding te maken van het feit dat de kosten voor zijn rekening zullen komen (art.
5:25 lid 2 Awb).
9.6. Spoedeisende situatie
In spoedeisende gevallen kan bestuursdwang worden toegepast zonder voorafgaande last
(art. 5:31 lid 1 Awb). Er moet dan wel een besluit worden genomen en bekendgemaakt,
waarin de door het bestuursorgaan te nemen maatregelen worden omschreven. In situaties
die zo spoedeisend zijn dat zelfs het opstellen van een besluit niet kan worden afgewacht,
kan het bestuursorgaan meteen bestuursdwang toepassen (art. 5:31 lid 2 Awb). Achteraf
moet dan zo snel mogelijk een besluit worden opgesteld en bekendgemaakt.
Hoofdstuk 10
10.1. Inleiding
Een last onder dwangsom is een herstelsanctie (art. 5:31d Awb). Deze verplichting heeft een
voorwaardelijk karakter; zij ontstaat pas als de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. De last
onder dwangsom bestaat uit twee onderdelen:
1. Een bevel (de last) tot het herstel van de overtreding;
2. De verplichting tot betaling van een geldsom.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is afgeleid van de
bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang (art. 5:31 lid 1 Awb). Er kan
niet voor een last onder dwangsom worden gekozen als het belang dat het betrokken
voorschrift beoogd te beschermen, zich daartegen verzet (art. 5:32 lid 2 Awb).
10.2. Inhoud dwangsombeschikking
De beschikking waarbij de last onder dwangsom wordt opgelegd, moet de volgende inhoud
hebben:
Een omschrijving van de overtreding met vermelding van het wettelijk voorschrift dat
is overtreden;
Een vermelding van het wettelijk voorschrift waarop de bevoegdheid tot het opleggen
van een last onder dwangsom is gebaseerd (art. 5:4 lid 1 Awb);
Een omschrijving van de maatregelen die de overtreder moet nemen om verbeuring
van een dwangsom te voorkomen (art. 5:32a lid 1 Awb);
De begunstigingstermijn die aan de overtreder wordt gegeven om de last te voldoen
(art. 5:31 lid 2 Awb);
Een vermelding van de hoogte van de dwangsom (art. 5:32b lid 1 en lid 2 Awb);
10.3. Invordering dwangsom
Als de overtreding na de begunstigingstermijn niet is opgeheven, verbeurd de overtreder de
dwangsom. De bestuursrechtelijke schuld ontstaat van rechtswege. Een verbeurde
dwangsom moet worden betaald binnen 6 weken (art. 5:33 Awb). Als niet binnen deze
termijn is betaald, kan het bestuursorgaan een aanmaning sturen. Het bestuursorgaan moet
eerst een invorderingsbeschikking nemen voordat het kan aanmanen (art. 5:37 lid 2 Awb). In
dat geval kan de beschikking ook inhouden dat niet wordt ingevorderd, omdat het
bestuursorgaan van oordeel is dat geen dwangsommen zijn verbeurd of omdat het van
oordeel is dat op grond van bijzondere omstandigheden van invordering moet worden
afgezien. Over het verzoek van een invorderingsbeschikking moet binnen 4 weken worden
beslist (art. 5:37 lid 3 Awb). De bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen,
verjaart door verloop van 1 jaar na de dag waarop zij zijn verbeurd (art. 5:35 Awb). Het
bestuursorgaan moet in de regel gebruik maken van de bevoegdheid, alleen onder
bijzondere omstandigheden mag geweigerd worden.