Samenvatting ‘Vijf eeuwen opvoeding en
onderwijs in Nederland’
Pedagogische Wetenschappen,
Rijkuniversiteit Groningen
PABAP043
,H1 Humanisme, Hervorming en Verlichting
1.1 Renaissance en Humanisme
Vanaf de 12e eeuw kwamen in Europa (eerst in Italië en Spanje) geschriften uit de oudheid
terug in de belangstelling. De periode in de 15e en 16e eeuw met hernieuwde aandacht voor
de klassieke oudheid noemen we de Renaissance.
Het humanisme was een intellectuele stroming binnen de Renaissance. Humanisten
waarderen de mens om zijn veelzijdige vermogens, zowel op wetenschappelijk gebied als
deugdzaam handelen. Opvoeding en onderwijs zijn belangrijk in het humanisme. De
humanist voelt zich verantwoordelijk voor het leveren van kritiek.
Een van de belangrijkste humanisten was Desiderius Erasmus uit Rotterdam. Op zijn 14e
belandde hij in het klooster. Erasmus verdiepte zich in de klassieke literatuur. In zijn boek Lof
der zotheid leverde hij kritiek op de maatschappij. Zoals eerder gezegd, was het leveren van
kritiek een belangrijk aspect van het humanisme. In zijn boek noemde hij onzedelijk gedrag
en verval van de kerk. Daarom pleitte hij voor onderwijshervorming waarbij klassieke
culturele opvoeding de kern was. Volgens Erasmus was een liefdevolle verhouding tussen
leraar en leerling belangrijk, evenals het aanpassen aan kinderlijke vermogens. Kritiek op
Erasmus is dat hij zich slechts richtte op jongens uit de hoge stand. “Eenvoudige” burgers en
meisjes kregen geen aandacht. Ook was hij niet erg realistisch: de voedster moest Latijn
spreken, zodat de kinderen zich niet zouden hechten aan moderne talen. Een verschil
tussen Erasmus en Italiaanse humanisten is dat Erasmus zich slechts richtte op het
intellectueel gebied en Italiaanse humanisten ook aandacht hadden voor esthetische
vorming, zoals dans of muziek. Voor Erasmus hing het menselijk geluk af van goed
onderwijs.
Montaigne was een humanist en gericht op het alledaagse goede leven. Zijn ideaal was de
homme honnête (oprechte mens). Zelfstandig leren oordelen was voor hem het belangrijkst.
Zijn leerlingen moesten mannen van de wereld zijn: lichamelijk gehard, kunnen paardrijden
en jagen, gevoel hebben voor muziek en dans, kunnen converseren, discussiëren, veel
reizen en mensen ontmoeten om grenzen te overwinnen en andere gebruiken te leren.
Deugd en wijsheid is belangrijker dan louter kennis. Ook Montaigne richtte zich slechts op
jongens.
Juan Luis Vives was een Spanjaard en had anders dan andere humanisten ook oog voor
meisjes en de normale bevolking. Wel lag de bestemming van meisjes nog steeds in het
huwelijk en gezin in zijn geschriften. Vroomheid en ingetogenheid kregen veel aandacht in
haar opvoeding, culturele vorming was niet van belang. Wetenschap door vrouwen vond hij
prima. Veel ideeën van Vives over opvoeding en onderwijs lopen parallel aan die van
Erasmus, maar hij voegde ook nieuwe elementen toe: hij had interesse in het
psychologische proces van kennisverwerving, systematiek en de individualiteit van kinderen.
Ook was hij belangrijk in de grondlegging van het speciaal onderwijs. Hij hechtte belang aan
klassieke culturele opvoeding, maar keek niet neer op de moedertaal. Ook moesten kinderen
het alledaagse leven leren kennen. Vives had ook aandacht voor maatschappelijke
problemen, zo pleitte hij voor een goed stelsel van armenzorg, georganiseerd door de
overheid.
,1.2 Hervorming
De hervorming kwam na de Renaissance. Al aan het eind van de middeleeuwen kwam
echter de roep om hervorming, onder andere door kritiek op de aflaathandel van de
katholieke kerk (geld vragen om in de hemel te komen), verkoop van kerkelijke ambten en
leefwijze van kerkelijke ambtenaren. Luther en Calvijn veroorzaakten een splitsing van de
christelijke kerk met het katholicisme enerzijds en het protestantisme anderzijds. Door
humanistische tolerantie werd in Nederland alles geaccepteerd.
De relatie tussen humanisme en hervorming was complex: in de Hervorming was
persoonlijke geloofsbeleving belangrijker dan humanistische geleerdheid voor hervormers.
Erasmus vond echter dat studie werd verwaarloosd door Hervormers. In de Hervorming lag
de nadruk op menselijke zondigheid. De menselijke ziel was belast met zonde, dus
opvoeding moest leiden tot godzaligheid (vroomheid en deugd) om de ziel te redden.
Hervormers vonden het belangrijk dat alle gelovigen zelf kennis konden nemen van de
Bijbel, ze moesten het zelf kunnen lezen. Dit sluit aan bij het humanisme. Hierom vertaalde
Luther de Bijbel in het Duits.
In het onderwijs was intellectuele ontwikkeling, vroomheid en lichamelijke oefening
belangrijk. Ook was kindgerichtheid van belang: aansluiten bij het vermogen van kinderen.
Moedertaal speelde een grote rol. Tot slot waren praktische kennis en vaardigheden voor
handel, bestuur of diplomatie belangrijk.
1.3 Pedagogische realisme en piëtisme in de zeventiende eeuw
In de 17e eeuw ontstonden het empirisme en het rationalisme. Het empirisme (Bacon) wilde
alle kennis via zintuiglijke waarneming vergaren. Wetenschap was op basis van inductie:
generalisatie door veelvuldige waarneming. Systematische en doelbewuste experimenten
leidden tot algemene stellingen en daarmee tot wetenschap. Het rationalisme (Descartes) zei
dat wetenschap via logica en rede werd bereikt. Wiskundige kennis is de meest zekere vorm
van kennis volgens Descartes. In het onderwijs leidde rationalisme tot formele scholing voor
training van het verstand. Een overeenkomst tussen rationalisme en empirisme is dat traditie
en vooroordelen de wetenschap in de weg staan.
Het pedagogisch realisme van Comenius
Comeinius richtte zijn pedagogiek op de realiteit van het dagelijks leven. Essentieel in zijn
theorie is pansofie (alwijsheid): ordenen van menselijke kennis. Comenius wilde voor alle
kinderen hetzelfde onderwijs, ongeacht stand, geslacht en gemak van leren. Hij
waarschuwde voor overlading van kennis, wegens beperkte vermogens van kinderen.
John Locke beschouwde de menselijke geest bij geboorte als een Tabula Rasa: een blank
blad. Door ervaring en opvoeding wordt een mens gevormd. Zijn ideale leerling was een
redelijke en zedelijke, energieke, pragmatische en stijlvolle man met deugd, verstand,
welgemanierdheid en kennis. Eerlijkheid en betrouwbaarheid was belangrijker dan kennis.
Bij oudere kinderen moet opvoeding gebaseerd zijn op liefde. Slaan werkt averechts.
Kinderen moeten gewend raken aan een natuurlijke levensstijl, waarbij ze veel buiten
moeten zijn, eenvoudige voeding eten en een gezond lichaam moeten hebben. Het kind is
een individu.
Francois Fénélon was een Fransman (1651-1715) en opgesteld als opvoeder van de
kleinzoon van Lodewijk XIV. Hij schreef pedagogische werken voor eigen gebruik. Fénélon
wilde meisjes doelmatig voorbereiden op opvoeden en huishouden. Wel was dit alleen voor
hogere milieus. Voor kleuters stelde Fénélon spelend leren voorop.
Het Piëtisme
, In het piëtisme stond persoonlijke vroomheid centraal. Geloof en het leven moesten
gezuiverd worden. Het richtte zich op het christelijke gezinsleven en gaf adviezen over
opvoeding. De bekendste vertegenwoordiger is Agust Hermann Francke (1663-1727). Hij
stichtte pedagogische inrichtingen, zoals armenscholen, weeshuizen, opleidingsinstituten
voor vakleerkracht en meisjesscholen. Belangrijk hierin was 3 à 4 uur per dag
godsdienstonderwijs. In opvoeding moest men kinderen zorgvuldig afschermen van aardse
verleidingen. “Rust” werd gevuld met eenvoudige kennisverwerving, zoals landkaarten
bestuderen. Francke verbond vroomheid met vlijt, dit werd aangeduid als industriositeit.
1.4 Verlichting en de 18e eeuw
Het uitgangspunt van de Verlichting was dat de menselijke rede het belangrijkst is in de
zoektocht naar waarheid. Ze hadden aversie tegen vooroordelen, bijgeloof en geloof in
autoriteiten.
Het is niet mogelijk om een beginpunt van de Verlichting te noemen, want al in eerdere
filosofische stromingen, zoals het Humanisme en het Rationalisme, waren elementen van de
Verlichting. Ook duurt het tot op de dag van vandaag, dus een eindpunt is ook lastig te
benoemen. Er ontstond een reactie op de Verlichting, genaamd de Romantiek.
Er zijn 3 fasen van de Verlichting:
1. Begin: Engelse geleerden zoals Locke speelden een rol
2. Hoogtepunt in Frankrijk: filosofen (de encyclopedisten) brachten het geheel van
natuurlijk weten bijeen in de encyclopedie.
3. Latere Verlichting in Duitstalige landen: Immannuel Kant zei: de verlossing van de
mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te danken heeft.
De Verlichte filosoof moest het bestaan van God erkennen, omdat de rede zichzelf niet kon
hebben gemaakt. Typerend voor de Verlichting was het Deïsme. Dit is de leer die stelt dat
God de wereld heeft geschapen, maar nu niet meer ingrijpt. Naast rede is natuur een
sleutelbegrip van het Verlicht denken. Natuur was heilig en kennis van de natuur leidde tot
kennis van God en had dus religieuze betekenis. In de opvoeding uit de 18e eeuw was het
idee dat kennis zou leiden tot deugd. De samenleving en mens werden als opvoedbaar en
maakbaar gezien.
Via algemene opvoeding moesten Verlichte denkbeelden in brede kring worden verspreid. Er
ontstonden nieuwe academies, zoals lees- en discussieclubs. In de 18e eeuw vond een
leesrevolutie plaats, waarbij meer en anders gelezen wred. Er ontstond een kennishonger.
In Nederland wilde het genootschap De maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen de
samenleving op Verlichte wijze hervormen. Ze wilden dus de Nederlandse samenleving
verlichten, bijvoorbeeld opvoeding en onderwijs. Dit deden ze met leesboekjes voor scholen,
voor huispersoneel en de rest van de bevolking. Ook opende het Nut scholen, bibliotheken
en spaarbanken.
Volgens Rousseau mocht de ideale opvoeding niet gestoord worden door cultuur. Het liefst
vond het in isolement plaats. Natuur was belangrijk voor Rousseau, het liefst liet hij kinderen
in de natuur opgroeien. Natuur was ook waarin hij afweek van de Verlichting: hij vond dat de
natuur belemmeringen oplegde in de maakbaarheid van de mens en samenleving. De
Verlichting vond dit niet. Een natuurlijke opvoeding is het wegnemen van
groeibelemmeringen. Dit noem je een negatieve opvoeding: een opvoeder moet niets
opdringen of verbieden/bevelen. Gevolgen van gedrag zelf laten ervaren is nuttiger dan het
niet mogen proberen. Rousseau organiseerde wel de omstandigheden waarin de opvoeding
plaatsvond. Zelf fouten laten ervaren is een natuurlijke straf.
Rousseau kende ontwikkelingsfasen:
1. 0-2 jaar: elementaire verrichtingen door ervaring en inspanning
2. 2-12 jaar: zintuigen, die zijn noodzakelijk voor ontwikkelen verstand.
3. 12-15 jaar: ontwikkeling verstand en interesse wereld, trainen van handvaardigheid