Rechtsfilosofie SV
Week 1: Recht en rechtvaardigheid: verhouding tussen recht en moraliteit
Inleiding
Rechtsfilosofie – houdt zich bezig met de aard en grondslagen van het recht en de relatie
tussen recht en rechtvaardigheid
- Wat is recht?
- Welke kenmerken maken dat we van recht kunnen spreken?
- Zijn wetten die onrechtvaardig zijn, niettemin verbindend?
- Is het rechters toegestaan om in een concreet geval van de wet af te wijken, teneinde
een billijker resultaat te bereiken?
- Welke opvattingen over rechtvaardigheid liggen ten grondslag aan ons recht?
Rechtsfilosofische theorieën:
- Normatieve theorieën – hebben betrekking op het recht zoals het behoort te zijn of
op de vraag of het recht wel of niet gehoorzaamd dient te worden
o Het recht wordt slechts als geldend recht erkend voor zover het overeenstemt
met een bepaalde conceptie van rechtvaardigheid
- Descriptieve theorieën (beschrijvend) – doen uitspraken over het recht zoals het
feitelijk is en in de praktijk wordt toegepast; proberen alleen te beschrijven wat
kenmerkend is voor het feitelijk bestaande recht, ongeacht de vraag of dit recht
moreel juist of rechtvaardig is
o Onderscheid tussen recht en rechtvaardigheid
Twee meest invloedrijke rechtsfilosofische theorieën:
1. Het natuurrecht: ons recht is te herleiden tot bepaalde kenmerken van de menselijke
natuur
- John Locke (normatief natuurrecht) – de gelding van het recht is afhankelijk
van rechtvaardigheid: zo verliest het recht zijn gelding wanneer het in strijd
komt met fundamentele natuurrechtelijke beginselen
2. Het rechtspositivisme: het recht bestaat uit gedragsvoorschriften die door de
bevoegde wetgevende en rechtsprekende autoriteiten zijn vastgesteld
- Herbert Hart (descriptief rechtspositivisme) – de geldigheid van rechtsregels
hangt niet af van moraliteit of rechtvaardigheid
- Duitse rechtsfilosoof Gustav Radbruch (normatief rechtspositivisme) – de
rechter mocht wetten niet vanwege zijn persoonlijke opvattingen over
rechtvaardigheid buiten toepassing laten rechtszekerheid
De tegenspraak tussen wettelijk recht en rechtvaardigheid kon zo
groot zijn, dat het wettelijke recht zijn geldigheid verloor en niet
langer door rechters diende te worden toegepast: Statutory
Lawlessness and Supra-Statutory Law
De verhouding tussen recht en rechtvaardigheid
Wat moeten rechters doen wanneer zij worden geconfronteerd met onrechtvaardige
wetten?
- Toepassen
o Rechtszekerheid is een bestanddeel van rechtvaardigheid zelf: zij stelt ons in
staat om rationele keuzes te maken en onze vrijheid te realiseren
1
,Rechtsfilosofie SV
o In een democratische rechtsstaat is het niet aan de rechter, maar aan de
wetgever om de moraliteit en politieke wenselijkheid van wetten te
beoordelen
Rechtspositivisten gingen ervan uit dat de wet strikt dient te worden toegepast, ongeacht de
vraag of zij moreel was formele toets: was zij op de juiste wijze tot stand gekomen en
door bevoegde autoriteiten vastgesteld, dan was zij geldend recht
Duitse rechtsfilosoof Gustav Radbruch, Statutory Lawlessness and Supra-Statutory Law:
- “Wet is wet” is typerend voor het nationaalsocialisme, het duidde op een sinistere
bereidheid om zelfs de grootste onrechtvaardigheid te begaan, zonder daarvoor
enige morele verantwoordelijkheid te aanvaarden
- Constateerde dat rechters na de WWII-oorlog radicaal met deze positivistische
mentaliteit hebben gebroken
- Beweerde dat naoorlogse rechters terecht hadden geweigerd om de geldigheid van
het nazirecht te erkennen, omdat het in strijd was met fundamentele eisen van
rechtvaardigheid: het ontbeerde iedere juridische kwaliteit
Engelse rechtsfilosoof Herbert Hart, Positivism and the Separation of Laws and Morals
- Kritiek op Radbruchs benadering van de relatie tussen recht en rechtvaardigheid en,
meer specifiek, het vraagstuk van het nazirecht
- De vraag naar de juridische geldigheid van het nazirecht staat los van enig moreel
oordeel over de inhoud van het recht, het nazirecht kan weliswaar moreel
verwerpelijk zijn, maar niettemin als recht hebben gegolden
- Herintroduceert het positivistische onderscheid tussen recht en moraliteit dat
Radbruch had verworpen
- Kritiek in het 9e hoofdstuk van The concept of law, getiteld Laws and Morals
- De morele plicht tot gehoorzaamheid van het recht kan niet uit de juridische
geldigheid van het recht worden afgeleid de juridische vraag of het nazirecht moet
worden beschouwd als geldend recht staat los van de morele vraag of het moet
worden toegepast en gehoorzaamd
Amerikaanse rechtsfilosoof Lon Fuller, The Morality of Law (1964) en Positivism and the
Fidelity to Law – A Reply to Professor Hart (1957)
- Bekritiseert het door Hart gemaakte positivistische onderscheid tussen recht en
moraliteit
- Het nazirecht kan in veel gevallen überhaupt niet als recht worden beschouwd,
omdat het in strijd is met de interne moraliteit van het recht
- Daarmee bedoelt Fuller dat de juridische vorm waarin rechtsregels zijn gegoten, zelf
reeds een bepaalde moraliteit impliceert. Een regel kan bijvoorbeeld alleen als
rechtsregel gelden als deze publiekelijk bekend is gemaakt. Immers, als men niet kan
weten wat een regel voorschrijft, dan kan die regel ook niet gelden, dat wil zeggen:
aanspraak maken op gezag
- Recht moet dus tenminste een publiek karakter hebben om geldend recht te zijn
- Rechtsregels beogen ons toekomstige gedrag te reguleren
- Het nazirecht voldeed in veel gevallen niet aan deze minimale vereisten van interne
moraliteit
2
,Rechtsfilosofie SV
- De wet met terugwerkende kracht druist zo in tegen de interne moraliteit van het
recht, dat zij ieder juridisch karakter ontbeert en het functioneren van de rechtsorde
als geheel onmogelijk maakt
- Het naziregime maakte ook gebruik van geheime instructies: iedere wet leek een
geheime betekenis te hebben afbreuk aan de gelding van het recht, dat ten slotte
nauwelijks meer van een rechtsorde kon worden gesproken
HC 1
Vraagstuk: het wettelijk onrecht
Centrale vragen:
- Zijn onrechtvaardige wetten te beschouwen als geldend recht?
- Dient de rechter het beroep op dergelijke wetten te honoreren?
- Zijn de wetten überhaupt als recht aan te merken?
Casus: Puttfarken
Drie visies: Radbruch, Hart en Fuller
Feiten casus Puttfarken (wraakzuchtige informant)
- Naziperiode
- Puttfarken had Göttig aangegeven
- Gottig schreef op de muur van de WC: “Hitler is een massamoordenaar en heeft
schuld aan de oorlog” was vervolgens veroordeeld en geëxecuteerd wegens
hoogverraad
- Na de oorlog: Puttfarken aangeklaagd wegens moord, subsidiair medeplichtigheid
aan moord op Göttig
- Verdediging:
1. Puttfarken handelde op grond van een destijds rechtsplicht
2. Niet Puttfarken, maar de nazi-rechtbank is verantwoordelijk voor de dood van
Göttig
- Vraag: dient Puttfarken te worden veroordeeld wegens (medeplichtigheid aan)
moord?
- Rechtbank: Puttfarken is medeplichtig aan de moord op Göttig
o Puttfarken had geen jurdische plicht om Göttig aan te geven. Van
hoogverraad door Göttig was geen sprake: Göttig had slechts de waarheid
verteld (Hitler was een massamoordenaar en had schuld aan oorlog)
o Puttfarken wist dat hij door Göttig aan te geven hem blootstelde aan een
politiek proces zonder juridsiche garanties, waarin hij onherroepelijk ter dood
zou worden veroordeeld
o Het nazirecht, waarop Puttfarken zich beroept, was ongeldig
o De nazirechters die Göttig hebben veroordeeld, zijn zelf schuldig aan moord
Het vraagstuk van wettelijk onrecht
- Dient de rechter het beroep op onrechtvaardige wetten uit het verleden te
honoreren?
- Rechtbank: de rechtsplicht waarop Puttfarken zich beroept, kan niet als geldend
worden erkend Puttfarken is medeplichtig aan moord op Göttig
3
, Rechtsfilosofie SV
- Oordeel rechtbank impliceert dat de wet in geval van extreem “wettelijk onrecht”
buiten toepassing moet blijven: in dat geval dient rechtszekerheid te wijken voor
rechtvaardigheid
Gustav Radbruch (1878-1949): wetspositivisme en natuurrecht
- Wettelijk onrecht en bovenwettelijk recht (1946)
- Vóór 1945 wetspositivisme: de gelding van wetten is afhankelijk van formele
kenmerken
o Consequentie: ook onrechtvaardige wetten kunnen geldend zijn
rechtszekerheid
- Radbruch constateert dat het wetspositivisme Duitse juristen weerloos had gemaakt
ten opzichte van het nazisme: zij pasten de wetten van de nazi’s kritiekloos toe,
zonder de moraliteit ervan te beoordelen (“wet is wet”)
- Na 1945 natuurrecht: de gelding van wetten hangt af van beginselen die
samenhangen met de menselijke natuur
o Consequentie: indien wetten in strijd komen met beginselen, zijn zij niet
verbindend en dienen zij niet door de rechter te worden toegepast
- Positieve recht vindt grondslag in drie beginselen:
1. Doelmatigheid
2. Rechtszekerheid
3. Rechtvaardigheid
In normale geval: rechtszekerheid heeft voorrang boven doelmatigheid en
rechtvaardigheid want rechtszekerheid draagt bij aan die andere beginselen,
echter in geval van extreem wettelijk onrecht: rechtvaardigheid heeft
voorrang boven de rechtszekerheid en doelmatigheid want die andere
beginselen zijn betekenisloos zonder enige vorm van rechtvaardigheid
- Radbruch komt tot de volgende formule ten aanzien van de verhouding tussen
rechtvaardigheid en rechtszekerheid:
Het conflict tussen rechtvaardigheid en rechtszekerheid zou zo kunnen worden
opgelost, dat het positieve, door wetgeving en macht gegarandeerde recht ook
dan voorrang heeft als zijn inhoud onrechtvaardig of ondoelmatig is, tenzij het
conflict tussen wet en rechtvaardig, dat de wet, als “onjuist recht” moet wijken
voor de rechtvaardigheid. (p. 7)
o Criterium: “mate van onverdraaglijkheid”: geweten van de rechter lijkt
doorslaggevend
- In sommige gevallen zijn positieve wetten zelfs zo onrechtvaardig, dat ze ieder
juridisch karakter ontberen en überhaupt niet als recht kunnen worden aangemerkt:
Waar de rechtvaardigheid zelfs niet wordt nagestreefd, waar de gelijkheid, die de
kern uitmaakt van de rechtvaardigheid, bij de uitvaardiging van het positieve recht
bewust wordt ontkend, daar is de wet niet slechts “onjuist recht”, maar ontbeert
zij überhaupt ene juridisch karakter. (p. 7)
o Criterium: bewuste ontkenning gelijkheid is doorslaggevend
- Formule Radbruch
1. In normale geval: wetten zijn geldend en dienen te worden toegepast, ook als
zij onrechtvaardig zijn (rechtszekerheid gaat voor)
2. Tenzij, onverdraaglijk conflict tussen wet en rechtvaardigheid “onjuist
recht” wet buiten toepassing laten in concrete geval
4