Samenvatting fieldresearch
Hoofdstuk 6,7&8
Hoofdstuk 6 Kwantitatief onderzoek: populatie en steekproef
Hoofdstuk 6.1 Populatie
De populatie omvat alle eenheden waarover je een uitspraak wilt gaan doen. Onderzoekseenheden
hoeven niet per se personen te zijn. Als je oorspronkelijke populatie niet geheel te bereiken is om
een betrouwbare steekproef uit te trekken, kun je de populatie afbakenen in een operationele
populatie. De operationele steekproef is de populatie waaruit je de feitelijke steekproef trekt.
Hoofdstuk 6.2 Steekproef
6.2.1 Eisen aan een steekproef
Een steekproef is een afvaardiging van de doelgroep van het onderzoek. Valt een
populatieonderzoek binnen het budget en de tijd en is de omvang niet te groot, dan kies je voor een
populatieonderzoek. Dit is het ondervragen van de gehele populatie. Is er te weinig budget, tijd of is
de omvang van de populatie te groot, dan kies je voor een steekproefonderzoek. Als je doelgroep
kleiner is dan 100, is een steekproef niet nodig. Als je doelgroep groter is dan 100, overweeg je een
steekproef. Je steekproef moet representatief zijn voor de populatie waarover je uitspraken wilt gaan
doen en het moet groot genoeg zijn om mogelijke statistische verbanden waar te kunnen nemen.
Voordat je een steekproef trekt, moet je nagaan of er databestanden bestaan waar de personen van
jouw populatie in staan. Zo’n bestand waar alle leden uit de populatie in staan, noemen we een
steekproefkader. Als je een steekproefkader hebt, kies je altijd voor een aselecte steekproef, indien
je geen steekproefkader hebt, ben je aangewezen op de selecte manieren van steekproef trekken.
6.2.2 Aselecte steekproeven
Het doen van aselecte steekproeven betekent dat iedere persoon of ieder element in een doelgroep
of strata dezelfde kans heeft om uitgekozen te worden voor deelname aan het onderzoek.
Enkelvoudige aselecte steekproef
Een enkelvoudige aselecte steekproef is het willekeurig trekken van een steekproef uit een bestand.
Bij een enkelvoudige aselecte steekproef laat je de computer willekeurig respondenten trekken uit
het bestand.
Systematische steekproef met aselect begin
Het trekken van respondenten met een bepaalde stelregel noem je een systematische steekproef
met een aselect begin. Een voorbeeld van een onderzoek waarbij je dit kan toepassen is een
bewonerstevredenheidsonderzoek in een stad.
,Clustersteekproef
Het trekken van clusters (trossteekproeftrekking) gebruik je bijvoorbeeld bij een onderzoek dat zich
richt op tienjarigen. Je trekt geen individuen aselect, maar groepen op deze manier kun je snel een
grote steekproef trekken.
Gestratificeerde steekproef
Het trekken van een steekproef in verschillende deelsegmenten wordt ook wel een gestratificeerde
steekproef genoemd. Je past deze toe als je uitspraken wilt doen over groepen die anders
onvoldoende of niet in de steekproef zouden komen. De kans is groot dat niet iedere groep
evengoed vertegenwoordigd is in je steekproef. Een mogelijke oplossing is om de twee groepen te
verdelen in deelpopulaties. Vervolgens trek je een aselecte steekproef uit beide groepen. De
verschillende deelsegmenten van een populatie worden strata genoemd. Je kunt kiezen tussen een
proportionele of disproportionele gestratificeerde steekproef. Komen de aantal in de steekproef
strata’s overeen met het aantal strata’s in de populatie dan is het een proportionele steekproef, zo
niet dan is het een disproportionele steekproef.
6.2.3 Selecte steekproeven
Als je geen steekproefkader hebt, moet je een selecte steekproef trekken. Het grote nadeel van deze
manier van steekproef trekken is dat er een grotere kans is op afwijking van de werkelijkheid. Bij
deze manier van steekproef trekken heeft niet iedereen uit de populatie een even grote kans om in
de steekproef terecht te komen.
Quotasteekproef
De vorm van steekproeftrekking die quotasteekproef wordt genoemd, lijkt op de gestratificeerde
steekproef maar is nu niet aselect. Van tevoren wordt afgesproken hoeveel respondenten de
enquêteur moet ondervragen. Als de enquêteur een groep compleet heeft, stopt hij met het
aanspreken van deze groep, hij heeft zijn quota gehaald. Net als bij de gestratificeerde steekproef
geldt: als de groepen niet overeen komen met het aandeel in de totale populatie, dan is het een
disproportionele steekproef.
Sneeuwbalsteekproef
Als de populatie moeilijk toegankelijk is, omdat het lastig te herkennen is of iemand binnen de
steekproef valt of omdat het onderwerp een taboe is, moet je via ‘netwerken’ aan mensen uit de
populatie komen. Dit noemen we ook wel de sneeuwbalsteekproef. Bij deze steekproef begin je bij
één respondent die aan jouw eisen voldoet. Aan het einde van de enquête vraag je of hij of zij nog
meer mensen kent die aan jouw eisen voldoen. Zo krijg je een sneeuwbaleffect en wordt de je groep
groter.
Doelgerichte steekproef
Bij een doelgerichte steekproef zoek je onderzoekseenheden met bepaalde kenmerken. Een manier
voor een doelgerichte steekproef is dat je een oproep in een krant doet of op een prikbord, waarbij
mensen met een bepaald kenmerk worden gezocht. Bij onlinepanels betreft het vaak ook een
doelgerichte steekproef. Vaak is een onlinepanel bewust zo samengesteld dat ze de populatie
waarover je iets wilt zeggen, zo goed mogelijke representeren.
Gemakssteekproef
Studenten maken vaak gebruik van een gemakssteekproef. Bij deze vorm van steekproef trekken
staat de enquêteur op een willekeurige plek in de stad en spreekt willekeurig mensen aan. Bij de
manier van steekproef trekken heeft niet iedereen uit de populatie een even grote kans om in de
steekproef terecht te komen. Deze steekproef wordt vaak op drukke momenten gebruikt, een
zaterdagavond bijvoorbeeld. Een link plaatsen op Instagram of Facebook valt hier ook onder. Dit type
steekproef is niet aan te raden het geeft namelijk geen representatief beeld van de populatie.
, 6.2.4 Omvang van de steekproef
Eerste vereiste bij een goede steekproef is representativiteit. Daarom is de omvang van de
steekproef van wezenlijk belang. Van tevoren moet je dus goed je steekproefomvang vaststellen.
Betrouwbaarheid van de steekproef
Houd bij het trekken van een steekproef rekening met uitval, niet iedereen zal de vragenlijst invullen.
De omvang van de steekproef bepaalt de nauwkeurigheid van het onderzoek. Daarbij geldt dat de
nauwkeurigheid toeneemt naarmate de steekproef groter is. Van tevoren moet je weten hoe groot
de steekproef moet zijn om statistische significante verbanden vast te kunnen stellen. Ook moet er
rekening worden gehouden met het budget dat je als student hebt voor het onderzoek. Bij toegepast
onderzoek ga je meestal uit van een betrouwbaarheid van 95%. Dit betekent dat als het onderzoek
100 keer wordt uitgevoerd, 95 keer de uitslag van het onderzoek binnen de
onnauwkeurigheidsmarge valt.
H0 is de nulhypothese en H 1 is de alternatieve hypothese. Bij de nulhypothese is je veronderstelling
dat er niks aan de hand is. Je hypothese die je wilt toetsen is je H 1, je kunt dus aannemelijk maken
dat deze klopt als je hebt aangetoond dat H 0 onwaarschijnlijk is. Als je de extreme steekproef de
enige informatie is die je hebt en je de nulhypothese van je onderzoek verwerpt terwijl in
werkelijkheid H0 klopt, dan spreek je van type I-fout. Als je, je nulhypothese accepteert terwijl ze in
feite niet waar is, spreek je van type II-fout.
Systematische fouten zijn fouten die bij herhaling van het onderzoek weer aanwezig zijn, wanneer
aan de meetmethode van het onderzoek niets veranderd wordt. Een toevallige fout is nooit uit te
sluiten. Bij herhaling van het onderzoek is de fout over het algemeen anders van grote. Die
verandering wordt geheel door het toeval bepaald.
Formule voor berekenen omvang steekproef
Bij een oneindige populatie (> 5.000):
n= (p x q) x Z2
E2
Trek je een steekproef uit een kleine populatie, dan gebruik je een correctiefactor. De volgende
correctiefactor gebruik je dan:
(N – n)
N-1
Bij een eindige populatie (met correctiefactor) bereken je de steekproef als volgt:
n= (p x q) x Z2 X (N – n)
E2 N–1