Zelfstudievragen Geschiedenis Onderwijs & Opvoeding
College 1
4.1
1. Hoe wordt de periode van ca 1500 tot 1800 genoemd wordt en welke staatsvorm
kende Nederland toen? Modernisatieperiode (ca. 1500-1800): Opkomst van kapitalisme,
versterking van de staat en invloed van het protestantisme in Nederland, met de Republiek
der Zeven Verenigde Nederlanden als staatsvorm.
2. Wanneer voltrok zich volgens E. Shorter de ‘romantische revolutie’, op welke drie
terreinen manifesteerde die zich en welke oorzaak wijst hij aan? Romantische revolutie
volgens E. Shorter (ca. 1800): Opkomst van echtelijke liefde, ouderliefde en huiselijkheid in
het gezinsleven. Materiële verbeteringen na de economische modernisering zorgden voor
liefdevollere relaties tussen ouders en kinderen. Voor die tijd waren ouderlijke relaties
voornamelijk instrumenteel en ontbrak liefde.
3. Vergelijk deze oorzaak met de door Dasberg genoemde oorzaak van de ‘ontdekking
van het kind’. Dasberg: Sociaal-culturele veranderingen leidden tot groter belang van het
kind en nieuwe opvoedingspraktijken.
Shorter: Materiële verbeteringen na 1800 creëerden voorwaarden voor liefdevolle ouder-
kindrelaties.
Beide factoren droegen bij aan het nieuwe begrip van het kind als individu met eigen
behoeften en rechten.
4. Welke twee fasen onderscheidt Ariès in de ‘ontdekking van het kind’ en wanneer
manifesteerden die zich? Aries beschreef de opkomst van een pedagogische kijk op het kind
bij schrijvers en schilders, gevolgd door institutionele ontwikkelingen zoals de groei van het
aantal scholen voor voortgezet onderwijs. Hij onderscheidde twee fasen: een 'gevoel voor het
kind' in de 17e eeuw en een 'gevoel voor het gezinsleven' in de 18e eeuw.
5. Welke rol speelden respectievelijk het onderwijs en de gegoede burgerij in dit proces?
Onderwijs en de gegoede burgerij speelden beide een belangrijke rol in het ontstaan van het
moderne gezinsleven. Het onderwijs bevorderde vorming en discipline, terwijl de gegoede
burgerij een voortrekkersrol vervulde. De losmaking uit nauwe gemeenschapsbanden was een
belangrijke ontwikkeling in dit proces.
6. Welke drie factoren zag L. Stone als oorzaken van de emotionalisering van het
gezinsleven? Toenemende affectiviteit binnen het gezin ten koste van contacten met verdere
familieleden, de groeiende macht van de centrale staat, en de economische modernisering.
7. Wat verstaat hij onder ‘gezinsindividualisering’ in de 16e-18e eeuw?
Gezinsindividualisering in de 16e-18e eeuw verwijst naar gezinnen die zich losmaken van de
bredere familie en gemeenschap en autonomer worden. Het puritanisme speelde hierbij een
rol door de nadruk op persoonlijke verantwoordelijkheid en discipline. Het gezin werd een
afgesloten en autonome eenheid.
,8. Welke deugden prijst Jan Steen via zijn ‘huishoudens’ aan? In zijn schilderijen van
'huishoudens' prijst Jan Steen vooral de deugden van arbeidzaamheid, oprechtheid en
spaarzaamheid aan.
9. Hoe noemt men de wetenschappelijke stellingname van auteurs als Ariès, Stone en
Shorter en welke argumenten gebruikten zij? Ariès, Stone en Shorter introduceerden de
"historische constructie van de kindertijd" als een concept waarbij kindertijd wordt gezien als
een sociale constructie die in de loop van de geschiedenis is ontstaan en geëvolueerd. Ze
betoogden dat kindertijd niet inherent en tijdloos is, maar afhankelijk is van sociale en
culturele factoren.
10. Welke argumenten hebben de ‘revisionisten’ daar op basis van hun onderzoek
tegenin gebracht? Revisionisten: intiem gezin, goede verzorging, onderzoek Middeleeuwen,
kinderen telden, onderscheid met volwassenen, liefde ouders voor kinderen, gezin altijd al
aanwezig.
11. Waarop wijst speelgoed uit de zeventiende eeuw of daarvoor? weerspiegelt de
materialen, sociale rollen en technologische ontwikkelingen van die tijd.
12. Tot welke conclusies komt L. Pollock in dit verband en welke kritiek is daar tegenin
gebracht? Pollock's onderzoek toont aan dat gezinnen sinds de 16e eeuw kenmerken van
intimiteit en liefdevolle aandacht voor kinderen hadden. Ouderliefde werd gezien als een
biologische eigenschap en ouders namen hun taak serieus. Er is echter kritiek op Pollock's
bevindingen, waarbij wordt gewezen op verkeerde interpretatie van bronnen en generalisatie
naar de hele samenleving. Daarnaast waren de bronnen voornamelijk afkomstig van
geletterden en vertegenwoordigen ze niet de gehele bevolking.
13. Wat verstaat men onder de ‘witte legende’ en wat onder de ‘zwarte legende’?
Pollock's bevindingen geven steun aan de 'witte legende', die stelt dat er wel een kindertijd en
affectief gezinsleven was. Dit staat in contrast met de 'zwarte legende', die beweert dat er
vóór de zeventiende eeuw geen kindertijd en vóór de achttiende eeuw geen intiem
gezinsleven was.
14. Waarom is spreken van ‘de ontdekking van het kind’ niet juist? "Ontdekking van
kind" is misleidend omdat kinderen altijd bestonden en er aandacht was voor opvoeding.
Suggereert ten onrechte dat kinderen vroeger niet erkend werden als individuen met
behoeften, terwijl dit wel zo was, zij het op verschillende manieren afhankelijk van tijd en
cultuur.
15. Welke conclusie kunnen we trekken t.a.v. de kindertijd in de Republiek? Kindertijd
in de Republiek: focus op opvoeding, onderwijs, gezinswaarden, religie en discipline.
6.8
1. Welk proces herken je in de verschuiving ca. 1965 van afdracht van het hele loon
naar het betalen van kostgeld door werkende jongeren? En welke oorzaak had zij?
Verschuiving rond 1965: werkende jongeren leverden volledig loon in bij ouders, maar
verschoven geleidelijk naar betaling van kostgeld. Oorzaken: toenemende welvaart en
veranderende perceptie van jongeren als individuen met eigen behoeften. Kostenbijdrage
bevorderde financiële verantwoordelijkheid en autonomie.
,2. Wat veranderde ca. 1970 in de relatie tussen ouders en Nederlandse kinderen?
Jaren 70: Jongeren wilden geen kostgeld meer betalen, ouders voelden ongemak. Ouders en
kinderen kregen intiemere relatie door openlijke communicatie over liefde, seksualiteit en
emoties. Anti-autoritaire opvoeding opkomend. Onderhandelingen vervingen bevelen, gaven
jongeren meer vrijheid en zeggenschap.
3. Welke twee theoretische inspiratiebronnen kent de oudervoorlichting van na 1980 en
hoe komen die daarin tot uitdrukking? Na 1980: Oudervoorlichting geïnspireerd door
hechtingstheorie van Bowlby en ontwikkelingsstimulering. Nadruk op emotionele
verbondenheid en ontwikkelingspotentieel van het kind. Ouders kregen advies over adequaat
reageren op signalen en bieden van stimulerende omgevingen. Oudervoorlichting bood
ondersteuning en opvoedkundige expertise aan ouders.
4. Het boek van Spock doorbrak twee soorten grenzen. Welke? Dr. Benjamin Spock's
boek "Baby en Kleuterverzorging" doorbrak de grenzen van strikte conditionering en zuilen,
met een meer empathische benadering van opvoeding en een breed bereik onder ouders van
verschillende achtergronden.
College 3
1.1
1. Hoe verhouden Renaissance en Humanisme zich tot elkaar? De Renaissance en het
Humanisme zijn nauw met elkaar verbonden en complementair aan elkaar, waarbij de
Renaissance zich richtte op taal en literatuur en het Humanisme de nadruk legde op de
waardering van de menselijke capaciteiten en kritisch denken, wat resulteerde in een culturele
vernieuwing.
2. Waartoe diende de studie van de oudheid voor Erasmus uiteindelijk? Voor Erasmus
diende de studie van de oudheid als een middel om hervorming en verandering in de
samenleving te bevorderen, waarbij hij geloofde dat de kennis en wijsheid van oude auteurs
een inspiratiebron konden zijn voor de hedendaagse wereld, en dat redelijkheid en ethische
principes de basis moesten vormen voor hervorming en een betere samenleving.
3. Waarom bespotte Erasmus de ‘taalmeesters’? Vanwege hun overdreven focus op
grammaticaregels en gebrek aan praktisch taalgebruik. Hij pleitte voor een natuurlijke en
functionele benadering van taal.
4. Waarom was een mens zonder intellectuele vorming volgens Erasmus erger dan een
dier? Benadrukte het belang van onderwijs voor de menselijke ontwikkeling, omdat het de
menselijke eigenschappen van rede en moraliteit versterkt. Erasmus waardeerde filosofische
bezinning en intellectuele vorming als een weg naar verstandig gedrag en wijsheid.
5. Waarin verschillen de pedagogische opvattingen van Erasmus en Montaigne van
elkaar? Erasmus pleitte voor onderwijshervorming, klassieke culturele vorming en een
liefdevolle relatie tussen leraar en leerling. Hij wilde wereldlijke controle over het onderwijs.
Montaigne daarentegen richtte zich op het vormen van een wereldse en wijze persoon, met
nadruk op conversatie, deugdzaamheid en wijsheid, en had speciale aandacht voor jongens.
, 1.2
In welke opzichten bouwde de Reformatie/Hervorming voort op het Humanisme en in
welke opzichten juist niet? Hervorming en Humanisme deelden een focus op onderwijs en
studie, maar verschilden in de nadruk op persoonlijke geloofsbeleving en Openbaring
1.3
1. Waarom kan men de onderwijsleer van Comenius empiristisch noemen?Vanwege zijn
nadruk op ervaring en waarneming als basis van kennisverwerving en onderwijs.
2. Waarom moest de onderwijzer volgens Comenius handelen als de zon? De zon
bemoeit zich niet met individuele objecten, maar met de hele aarde → onderwijzer moest
niet bevooroordeeld zijn en gelijke aandacht schenken aan alle studenten. Ook volgt de
zon altijd dezelfde orde en verandert niet → consistente methode van lesgeven. Als laatste
brengt de zon alles voort wat samen moet bestaan → één onderwijzer een hele school of
op zijn minst een klas leiden, waarbij alle vakken en talen onderwezen werden volgens
een samenhangende methode. Alles wat met elkaar verbonden is, zou ook in samenhang
onderwezen moeten worden.
3. Waarom moest volgens Comenius iedereen worden onderwezen, ook meisjes en
zwakbegaafden? Biedt gelijke kansen, verbetering van het zwakke geest en zorgt voor
gelijkheid van het geslacht. Zag het als een middel om rechtvaardigheid te bevorderen,
zwakke geesten te verbeteren en volledige potentie van elk individu te benutten.
4. Waarom was de kindertijd volgens Comenius zo belangrijk? Kindertijd zou ongeduld
voorkomen, zorgen tot vorming van humaniteit en zou rekening houden/respect hebben met
de beperkte vermogens van kinderen. Hierin lag volgens hem de basis voor een positieve en
evenwichtige ontwikkeling.
5. Waarom kan men de didactiek van Comenius typeren als ‘natuurlijk’? Vanwege het
gebruik van natuurlijke vergelijkingen, de nadruk op gemeenschappelijkheid en gelijke
kansen, het respect voor de kindertijd en de focus op kwaliteit boven kwantiteit. Zag het
onderwijs als een proces dat in harmonie met de natuur moest verlopen om optimale
educatieve resultaten te behalen.
6. Waarom rekent men Locke tot de verlichte pedagogen? Vanwege zijn natuurlijke
benadering van opvoeding, zijn nadruk op gezondheid en hygiëne, zijn invloedrijke
opvoedkundige aanpak en zijn publicatie Some Thoughts Concerning Education. Zijn ideeën
en bijdragen aan de pedagogiek waren in lijn met de verlichte principes van zijn tijd, waarbij
hij de nadruk legde op individualiteit, gezondheid en praktische toepasbaarheid in de
opvoeding.
7. Wat is er empiristisch aan het idee van de geest als onbeschreven blad? Het benadrukt
dat kennis voortkomt uit eigen ervaring en observatie, en dat deugd belangrijker is dan alleen
intellectuele kennis. Het idee van een blanco geest die gevormd wordt door opvoeding en
waarneming sluit aan bij de empiristische opvattingen over de oorsprong van kennis en de rol
van ervaring in de vorming van de geest.