Moeilijk tentamen? Door het maken van oefententamens verhoog je je kans op een voldoende! Hierbij oefenvragen met antwoorden. Hoofdstuk 1 t/m hoofdstuk 8.
hoofdstuk 1
In het biopsychosociale model wordt bij het verklaren van gedrag benadrukt dat:
A. biologische, psychische en sociale factoren van invloed zijn op gedrag, maar dat de
onderlinge ‘krachtsverhoudingen’ variëren afhankelijk van het gedrag.
B. biologische, psychische en sociale factoren een evenredige invloed op gedrag uitoefenen.
C. je rekening moet houden met biologische, psychische en sociale factoren, maar dat in de
psychologie de psychische factoren de grootste invloed hebben.
In kader 1 wordt geschreven dat uit een Amerikaans onderzoek bleek, dat oudere mensen veel
minder vaak in hun leven depressief waren geweest dan jongere mensen. Als je op dit verschijnsel
het biopsychosociale model toepast, welke van de drie factoren moet dan de meeste nadruk
krijgen om dit onderzoeksresultaat te verklaren?
A. De biologische factor.
B. De sociale factor.
C. De psychische factor.
In hoofdstuk 1 werden drie wetenschappelijke methoden uit de psychologie en de hulpverlening
besproken. Stel dat een jongere last heeft van raadselachtige paniekaanvallen. Opeens zijn ze er en
opeens zijn ze ook weer voorbij. Een psychotherapeut kan proberen de jongere wat rustiger te
maken door ontspanningsoefeningen aan te leren, waardoor de paniekaanvallen minder heftig
worden. Op welke methode is deze interventie dan gebaseerd?
A. Verklaren.
B. Begrijpen (verstehen).
C. Interpreteren.
Een psychotherapeut heeft een man in therapie die zich maar moeilijk kan binden. Elke keer als hij
een relatie heeft, zorgt hij er (onbewust) voor dat het nooit wat wordt. De therapeut zegt tijdens
een van de gesprekken dat hij de indruk heeft dat dit gedrag veroorzaakt wordt doordat de man
als kind ongewenst was en zich nooit goed gehecht heeft aan zijn moeder. Welk verklaringsmodel
gebruikt de therapeut hier?
A. Het circulair causale verklaringsmodel.
B. Het betekenisgerichte verklaringsmodel.
C. Het lineair causale verklaringsmodel
Iemand die kinderen heeft opgevoed kent de leuke periode waarin een kind leert wat een
geheimpje is. Tot een jaar of drie is het voor een kind moeilijk om een geheimpje te bewaren. Het
kan bijvoorbeeld zeggen: “Ik heb een geheimpje, ik mag het niet vertellen, maar..” en dan wordt
het geheimpje toch verklapt. Als het kind ouder wordt lukt het hem wel om een geheimpje te
bewaren. Hij snapt nu beter wat de essentie van een geheimpje bewaren inhoudt. Anders
geformuleerd: zijn verstandelijke (cognitieve) vermogens zijn gegroeid. Met welk mensbeeld kun je
het beste naar dit verschijnsel kijken?
A. Het mechanistische mensbeeld.
B. Het organistische mensbeeld.
C. Het personalistische mensbeeld.
In onze huidige maatschappij is het voorschrijven en innemen van psychofarmaca (medicatie om
psychische stoornissen te behandelen) enorm toegenomen. De meeste psychofarmaca stimuleren
, of remmen de productie van bepaalde hersenstofjes. Welk (impliciet) mensbeeld ligt ten grondslag
aan deze behandeling?
A. Het organistische mensbeeld.
B. Het personalistische mensbeeld.
C. Het mechanistische mensbeeld.
Een leerkracht werkt met lastige pubers. Op een cursus heeft hij een nieuwe lesmethode geleerd
waarmee hij goed de orde kan handhaven in zijn groep. Tijdens een teamvergadering worden
nieuwe ontwikkelingen in het onderwijs besproken. Hierbij valt ook het begrip ‘evidence based’
(bewezen effectief). De leerkracht vertelt zijn ervaringen met de nieuwe lesmethode aan zijn
collega’s en beweert deze bewijzen dat zijn lesmethode ‘bewezen effectief’ is. Heeft de leerkracht
gelijk?
A. Nee, de leerkracht heeft geen gelijk, of iets ‘bewezen effectief’ is wordt niet bepaald door
individuele ervaringen.
B. Dat ligt eraan, als de leerlingen het met hem eens zijn, dan kan hij wel eens gelijk hebben.
C. Ja, de leerkracht heeft gelijk. Dat de methode werkt, betekent dat deze ‘bewezen effectief’ is.
Uit de geschiedenis van theoretische stromingen in de psychologie is af te leiden dat:
A. de stromingen een zelfstandige koers volgen en zich niets van elkaar aantrekken.
B. de stromingen op elkaar reageren.
C. de stromingen een kort leven hebben en snel door nieuwe stromingen worden opgevolgd.
Theoretische stromingen zijn het beste te typeren als:
A. richtlijnen over hoe een hulpverlener of opvoeder moet handelen.
B. verklaringen van het ontstaan van gedrag.
C. referentiekaders waarmee gedrag geïnterpreteerd kan worden.
Een meisje van 8 jaar oud blijkt grote aanleg te hebben voor zwemmen. Ze wil graag op een
zwemvereniging. De ouders vinden dat prima. Na enige maanden worden zij gebeld door de
jeugdtrainer. Hun dochter blijkt inderdaad grote aanleg te hebben en de trainer voorspelt haar een
grote toekomst. De trainer weet echter ook uit ervaring dat aanleg niet het enige is dat telt. Om te
slagen heb je doorzettingsvermogen nodig, steun van de ouders en van school. Hij wil daar met de
ouders over praten. Als je het biopsychosociale model toepast op dit voorbeeld, welke van
onderstaande alternatieven is daarvan de correcte toepassing?
A. De aanleg van het meisje is een voorbeeld van een biologisch aspect, haar doorzettingsvermogen is
een voorbeeld van een psychisch aspect en de steun van ouders en school zijn voorbeelden van sociale
aspecten.
B. De aanleg en het doorzettingsvermogen van het meisje zijn voorbeelden van biologische aspecten,
steun van de ouders is een voorbeeld van een psychisch aspect en steun van de school is een
voorbeeld van een sociaal aspect.
C. Het doorzettingsvermogen van het meisje is een voorbeeld van een biologisch aspect, haar aanleg
is een voorbeeld van een psychisch aspect en de steun van ouders en school zijn voorbeelden van
sociale aspecten.
In het dynamisch denken wordt benadrukt dat:
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper msocialwork. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.