Fysiologie
Hoofdstuk 1 – Algemeen
Hiërarchische opbouw organisatieniveaus:
1. Cel
2. Weefsel:
Een samenhangende groep cellen + extra-cellulair materiaal, die samen een
bepaalde functie uitoefenen.
Spierweefsel
Botweefsel
Zenuwweefsel
3. Orgaan:
Twee of meer weefsels die onderling zo verbonden zijn, dat ze samen een bepaalde
functie uitoefenen. Bijvoorbeeld:
Huid
Lever
4. Orgaanstelsel:
Een groep organen die samen een bepaalde functie vervullen.
De mens bezit 9 orgaanstelsels:
Ademhalingsstelsel
Hart- en bloedsomloop
Spijsverteringsstelsel
Zenuwstelsel
Uitscheidingsstelsel
Geslachtsorganen
Zintuigen
Hormoonstelsel
Bewegingsapparaat
5. Organisme:
Alle orgaanstelsels bij elkaar.
De cel
Het menselijk lichaam bestaat in principe uit:
Cellen
Extra-cellulaire (interstitiële) vloeistof
Milieu interieur: het milieu van de extra-cellulaire lichaamsvloeistoffen (het interstitium) in
een meercellig organisme.
Een cel is opgebouwd uit:
Kern (nucleus)
Celplasma (cytoplasma)
Celmembraan
Nucleus + cytoplasma = protoplasma
Celkern:
Leidt de stofwisselingsprocessen binnen de cel
Bevat al het erfelijk materiaal wat is vastgelegd in de chromosomen en het DNA
1
,Cytoplasma:
Gelei-achtige massa die bestaat uit:
Water, als oplosmiddel
Zouten, welke zorgen voor prikkelbaarheid, geleiding en beweging, door de
elektrische eigenschappen
Koolhydraten (suikers), als brandstof
Vetten, als brandstof
Eiwitten, als bouwstof
Organellen (cellichaampjes)
De belangrijkste organellen zijn:
Mitochondriën, deze verzorgen de energievoorziening
Het endoplasmatisch reticulum, dit kanalensysteem draagt zorg voor de aanmaak
van eiwitten, vetten, enzymen en het transport van stoffen binnen de cel
Het golgi-apparaat, welke uitscheidingsproducten maakt en de opslag van stoffen
uit het endoplasmatisch reticulum verzorgt
De vacuole, een holte waarin met name vet opgeslagen ligt
De lysosomen, deze ruimen afbraakproducten op
Celmembraan:
Bestaat uit 3 lagen die voornamelijk bestaan uit vetten en eiwitten, en vormen de afscheiding
tussen intra- en extracellulaire ruimte.
De vetten hebben een waterafstotende (hydrofobe) eigenschap. De eiwitten die zich in de
membraan bevinden, zorgen ervoor dat bepaalde stoffen, opgelost in H2O, de cel in of uit
kunnen gaan.
De celwand is deels doorlaatbaar (semipermeabel).
Bij een gezonde celstofwisseling is er een evenwicht tussen opbouw en afbraak van stoffen
(homeostase).
Weefsels
Vier hoofdgroepen van weefsels:
Dekweefsel
Steunweefsel
Spierweefsel
Zenuwweefsel
Dekweefsel (epitheelweefsel):
Sluit het lichaam af van de omgeving naar buiten (de huid) en de holten naar
binnen (mondholte, darmen, luchtpijp).
Tussen de cellen is weinig tussenstof aanwezig zodat het dekweefsel een hecht
aaneengesloten geheel vormt.
Endotheelweefsel: een bedekking binnen in het lichaam (organen, vaten en
buizen).
Binnen de epitheelweefsels is er een soort subindeling mogelijk:
Zintuigepitheel: gebieden van de huid waar de druksensoren, de
temperatuursensoren en de pijnsensoren liggen.
Klierepitheel: talgklier, zweetklier, melkklier, darmsapklier, maagsapklier.
Epitheelweefsel kan zeer uiteenlopende functies vervullen:
Beschermende functie, bv de huid
Productie functie, bv zweet- en talgklieren
Secretie functie, bv maagsapklieren
Resorptie functie, bv darmvlokken
Zintuig functie, bv zintuigcellen
2
,Steunweefsel:
Steunfunctie of stofwisselingsfunctie staat op de voorgrond. Des te meer de
steunende functie ontwikkeld is, des te geringer de stofwisselingsfunctie is en
omgekeerd.
Cellen zijn van elkaar gescheiden door een tussenstof.
Tussenstof kan vloeibaar, half vloeibaar of vast zijn, en er kunnen verschillende
soorten vezels in voorkomen.
Tot de steunweefsels behoren:
Bindweefsel
Opgebouwd uit:
o Cellen:
Bindweefselcellen
Mast- of mestcellen
o Tussenstof met verschillende soorten vezels:
Collagene bindweefselvezels, stevigheid van bv pezen en
gewrichtskapsels
Elastische bindweefselvezels, bv in de wand van slagaders
Reticulaire bindweefselvezels, opvullend en ondersteunend
Vetweefsel
Reservevoedsel, steun en isolatie.
Kraakbeenweefsel
Elastisch karakter als gevolg van eigenschappen van de extracellulaire
tussenstof.
Kan grote druk weerstaan, maar heeft weinig trekvastheid, in tegenstelling tot
botweefsel.
3 typen kraakbeenweefsel:
o Hyaliene kraakbeen: gewrichts- en ribkraakbeen, epifysairschijven,
strottenhoofd en luchtpijpwand
o Elastisch kraakbeen: de oorschelpen
o Vezelig kraakbeen: tussenwervelschijven en tussen de schaambeenderen
(symfyse)
Botweefsel
Bloed
Hoofdstuk 2 – De huid
Grootste orgaan van het menselijk lichaam
Beschermende functie
Belangrijke gevoels- (sensorische) functie
Belangrijkste orgaan voor de regulering van de warmteafgifte
Men onderscheidt aan de huid de volgende lagen:
Epidermis (opperhuid):
o Bestaat uit epitheelweefsel
o Hierin worden de klieren, haren en nagels gevormd
o Bevat geen bloedvaten en zenuwen
o Bestaat eigenlijk uit 2 lagen: de hoornlaag bestaat uit dode cellen én de
slijm- of kiemlaag. Vanuit deze laag wordt de opperhuid in stand
gehouden. Zij wordt ook de matrix of moederlaag genoemd. In deze laag
wordt oa pigment (melanine) gevormd, dat het DNA in onze celkernen
beschermt tegen de Uv-straling
Dermis (lederhuid):
o Ook wel cutis of corium genoemd
3
, o Bestaat oa uit bindweefsel met bindweefsel- en mastcellen, collagene en
elastische vezels
o Er bevinden zich bloedvaten, lymfevaten en diverse sensoren (receptoren)
o Ook bevinden hier zich de zweet- en talgklieren. Deze worden gevormd in
de epidermis, maar door hun grootte zijn ze tot diep in de dermis te
vinden.
Het aantal zweetklieren varieert van 120 per cm2 tot max 620 per
cm2 op de voetzool met een totaal van ongeveer 2-5 miljoen
belangrijk bij de warmteregulatie
Talgklieren monden meestal met 2-5 tegelijk in één haarzakje uit.
De vetachtige massa die zij produceren (de talg), houdt de
hoornlaag en de haren vettig. Aan de haartjes zijn ook kleine,
gladde, onwillekeurige spiertjes verbonden die de haartjes rechtop
kunnen zetten
Hypodermis (onderhuid):
o Ook wel subcutis of onderhuidsbindweefsel genoemd
o Bestaat uit losmazig bindweefsel, voornamelijk met vet gevuld
Functies van de huid
Beschermende functie tegen bv mechanisch geweld, uitdroging, schadelijke
stoffen, bacteriën en straling
Warmteregulerende functie
o Door isolatie van het lichaam: onderhuids vetweefsel en lucht tussen de
haren
o Door de wisselende doorbloeding: vasomotoriek
o Dmv de aanwezigheid van zweetklieren
Zintuiglijke functie (sensibiliteit of sensoriek)
o Tast- en druksensoren: mechanosensoren
o Koude- en warmtesensoren: thermosensoren
o Pijnsensoren: nocisensoren
Produceren van vitamine D onder invloed van de Uv-straling speelt oa een
belangrijke rol in het onderhoud en de vorming van botweefsel
4