Jurisprudentie handhavings- en sanctierecht
EHRM, 21-02-1984, Öztürk
Essentie
Vervolging in de zin van artikel 6 EVRM is veel breder dan alleen het vervolgen van
strafrechtelijke overtredingen. Ook het vervolgen van andere overtredingen kan onder het
bereik van artikel 6 EVRM vallen. Het EHRM heeft voorwaarden in het leven geroepen om te
kijken of er sprake is van een strafvervolging, een criminal charge, in de zin van artikel 6
EVRM. Dit zijn: de nationale classificatie van de overtreden norm, de aard van de
overtreding en de aard en zwaarte van de sanctie.
Rechtsregel
Onder vervolging in artikel 6 EVRM wordt niet alleen verstaan het vervolgen van
strafrechtelijke overtreden normen. Ook het vervolgen van andere overtreden normen kan
als vervolging, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, worden aangemerkt. Dit betekent dus dat
hiervoor ook de bescherming van artikel 6 EVRM geldt. Het woordje ‘vervolging’ in de zin
van artikel 6 EVRM heeft een autonome, dit wilt zeggen een zelfstandige, betekenis. Om dus
vast te stellen wanneer er sprake is van vervolging in de zin van artikel 6 EVRM, moet er
gekeken worden naar een aantal voorwaarden die door het EHRM zijn vastgelegd. Deze
voorwaarden geven dus aan welke soorten vervolgingen onder het toepassingsbereik van
artikel 6 EVRM vallen. De voorwaarden zijn als volgt:
de nationale classificatie van de overtreden norm;
de aard van de overtredingen;
de aard en zwaarte van de sanctie.
Aan de eerste voorwaarde moet in beginsel altijd getoetst worden, om te kijken of er sprake
is van een criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM. De tweede en de derde voorwaarde
zijn alternatieve voorwaarden, er hoeft dus slechts één van deze voorwaarden te worden
getoetst, om te bezien of er sprake is van een criminal charge.
Inhoud arrest
Öztürk, een Turkse staatsburger woonachtig in de Bondsrepubliek Duitsland, reed op 27
januari 1978 met zijn auto een geparkeerde auto aan. Hierdoor was er schade ontstaan van
ongeveer 5000 Duitse Mark. Öztürk werd een administratieve boete opgelegd van 60 Duitse
Mark, voor het begaan van een verkeersovertreding. Öztürk had tegen dit besluit bezwaar
ingediend, omdat hij een openbare behandeling van zijn zaak voor de rechter wilde.
Duitsland wilde niet deelnemen aan een mondelinge procedure voor de rechtbank, omdat
het slechts om een kleine overtreding ging. Öztürk trok later, met behulp van een tolk, zijn
bezwaarschrift in. Er werd daarom geoordeeld dat Öztürk alle proceskosten moest
vergoeden, inclusief de kosten voor de tolk. Öztürk diende een klacht in bij de Europese
Commissie voor de Rechten van de Mens, omdat volgens hem de veroordeling, tot
vergoeding van de kosten van de tolk, in strijd is met artikel 6 lid 3 EVRM. De Commissie
oordeelde dat er inderdaad sprake was van een schending van dit artikel. De Bondsrepubliek
Duitsland was het hier niet mee eens, en legde de zaak voor aan het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens. Het Hof oordeelde ook dat er in dit geval sprake was van een
schending van artikel 6 EVRM. Ook al ging het in casu om een kleine overtreding waar
slechts een boete van 60 Duitse Mark was opgelegd, dit kon toch worden aangemerkt als
een criminal charge. Hierbij moeten dus de nodige rechten, onder andere het recht op een
tolk, in acht worden genomen. Öztürk had dus recht op een tolk, zonder ervoor te hoeven
betalen.
EHRM, 17-12-1996, Saunders
, Tegen Saunders werd een controle-onderzoek ingesteld. Hij was wettelijk verplicht antwoord
te geven op de vragen die hem in het kader van dit onderzoek werden gesteld. De
antwoorden die hij gaf werden later tegen hem gebruikt in een strafzaak, die leidde tot een
veroordeling.
EHRM: door deze onder dwang verkregen informatie te gebruiken als bewijs in de strafzaak
heeft de Engelse rechter art. 6 EVRM geschonden, ook al was er ten tijde van het controle-
onderzoek nog geen sprake van een ,,criminal charge''. Het in art. 6 begrepen recht om niet
aan de bewijslevering tegen zichzelf mee te werken heeft primair betrekking op het recht om
te zwijgen. Het strekt zich niet uit tot het gebruik in strafzaken van informatie die van de
beklaagde kan worden verkregen door middel van dwangmiddelen en waarvan het bestaan
onafhankelijk is van de wil van de betrokkene, zoals documenten die verkregen worden op
basis van een huiszoekingsbevel.
Bestuursrechtelijke procedure en strafrechtelijke procedure naast elkaar. In de
bestuursrechtelijke was er sprake van een medewerkingsplicht. Hij kon zich hier niet op het
zwijgrecht beroepen omdat het bestuursrecht was. Verklaringen en documenten zijn
vervolgens gebruikt in de strafzaak. Saunders beroept zich op het nemo tenetur beginsel.
Het Hof maakt onderscheid tussen bewijsmateriaal dat afhankelijk is van de wil van de
verdachte en bewijsmateriaal dat niet-afhankelijk is van de wil van de verdachte.
Wilsafhankelijk materiaal mag niet zomaar in een strafprocedure worden ingebracht als dat
in een bestuursrechtelijke procedure is verkregen. Bij wilsonafhankelijk materiaal mag dat
wel.
ABRvS, 16-01-1996, 409, Ahold Vastgoed B.V.
Aan Ahold was door de gemeente een bestuurlijke dwangsom opgelegd wegens overtreding
van geluidsvoorschriften. De overtreding was ook strafbaar. Een bestuursorgaan heeft bij het
opleggen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen een eigen, niet van de met
strafvervolging en strafoplegging belaste organen afhankelijke verantwoordelijkheid. Een
bestuursorgaan is daarom niet gehouden af te zien van bestuursrechtelijke handhaving
wanneer de OvJ besluit niet over te gaan tot het opleggen van een strafrechtelijke voorlopige
maatregel. Indien de OvJ wel een maatregel heeft opgelegd, staat het ne bis in idem
beginsel aan het opleggen van een bestuursrechtelijke handhavingsmaatregel niet in de
weg. In de uitspraak wordt dus antwoord gegeven hoe bestuursrechtelijke en strafrechtelijke
sancties zich tot elkaar verhouden. Een bestuursorgaan heeft een eigen, onafhankelijke
verantwoordelijkheid voor het opleggen van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen.
Hierbij hoeft geen rekening te worden gehouden met het handelen van het OM (wanneer
deze bijv. afziet van optreden en het bestuursorgaan toch wil handhaven) en het
bestuursorgaan hoeft eveneens niet aan te geven waarom het in tegenstelling tot justitie toch
handhaaft. Stel dat het OM wel een maatregel heeft opgelegd, dan is er bij het opleggen van
een bestuurlijke maatregel met hetzelfde karakter geen sprake van ‘ne bis in idem’.