WEEK 1
Primair recht: verdragen en het handvest en algemene beginselen van Unierecht.
Secundair recht: verordeningen, richtlijnen en besluiten. Mag het primair recht niet schenden anders
wordt het vernietigd.
Overig: ongeschreven recht, rechtspraak, internationaal recht, soft recht, acquis communautaire.
Spill-over effect: als je eenmaal op een paar terreinen samenwerkt, moet je vanzelf op meer
terreinen samenwerking door concurrentie enzo.
Geen trias politica maar institutioneel evenwicht, allebei hetzelfde doel namelijk machtsconcentratie
tegengaan. De EU is niet supranationaal want ze hebben de raad nodig. Europese raad is heel
intergouvermenteel (met vetorecht) en de raad ook, commissie, parlement, hof zijn supranationaal.
Instituties: art. 13-17 Unieverdrag
- Europese raad art. 235 Wv:
o uitvoerende macht, geen wetgevende taak.
o richtinggevende lichaam
o regeringsleiders en staatshoofden
- Raad van de Europese unie (de Raad v ministers) art. 237 Wv:
o deel van de uitvoerende en deel wetgevende macht
o belang van zo weinig mogelijk verplichtingen op lidstaten, Due dilligence.
o vakministers afhankelijk van het onderwerp wat ter agenda staat. Stelt de begroting
vast.
o Legt verantwoording af aan de nationale parlementen.
- Het Europees Parlement art. 223 Wv:
o Wetgevende macht, controle over de commissie.
o Volksvertegenwoordiging in wetgeving en bestuur
o Vertegenwoordigd de staten en burgers
- De Commissie:
o Uitvoerende macht. (Geen wetgevende macht omdat ze alleen wetsvoorstellen
indienen. Op grond van hun bekwaamheid lid van de commissie.)
o Onafhankelijk, in algemeen belang, elk lidstaat 1 commissielid.
o Eigen ministeries.
o Wil liever een sterkere EU dan een zwakkere.
- Hof van Justitie art. 251 Wv.
o Zorgen dat het unierecht goed wordt toegepast.
o 1 rechter per lidstaat.
- Rekenkamer
- Europese centrale bank
,Parlement controleert de commissie, de Commissie is verantwoording schuldig tegenover het
parlement. Motie van afkeuring betreffende het beleid van de Commissie. Benoeming van de
voorzitter van de Commissie, en goedkeuringsrecht ten aanzien van de gehele commissie. De
Commissie moet mondeling of schriftelijk antwoorden op vragen van het parlement. Motie van
wantrouwen tegen commissie als geheel, collectief, in de praktijk kan het parlement ervoor zorgen
dat een individueel lid niet in de commissie komt. Parlement van commissie aanzetten tot een
voorstel te doen. Jaarverslag.
EP heeft vetorecht en amendementrecht over wetten, geen recht van initiatief (alleen commissie).
Gewone wetgevingsprocedure:
Er moet door onderhandeling overeenstemming worden bereikt over de gemeenschappelijke
ontwerptekst. Opgesteld door trialoog: informeel driepartijenoverleg van parlement, raad en
commissie. Dit gebeurt voordat de commissie een voorstel indient. Bij trialoog praat de commissie
mee, dus eigenlijk hier ook wetgevende macht. Bij 294 praten zij niet mee over de tekst, ze dienen
het alleen in. Als over de tekst is overeengekomen wordt deze ingesteld en dan begint de 294
procedure.
Wordt opgesteld voor overzicht en transparantie.
Art. 294 Wv:
Eerste lezing: Commissie dient een voorstel in. Parlement kan het aannemen of wijzigen. De raad kan
het voorstel van het parlement aannemen of wijzigen.
Tweede lezing: parlement kan wijziging van de raad aannemen of verwerpen. Bij verwerping stopt de
procedure. Ze kunnen ook wijzingen. De raad kan dit aannemen of niet mee akkoord gaan. (dus
vetorecht voor het parlement, raad niet)
Derde lezing: bemiddelingscommité; geen overeenkomst; geen wetgeving. Wel overeenkomst;
parlement en raad moeten beide accepteren voor een wet, gaan ze niet akkoord geen wet.
EP en raad kunnen allebei amenderen en staan dus op gelijke voet.
Alle instituties zijn gelijk anders zou het in strijd zijn met institutioneel evenwicht. Commissie recht
van initiatief en voorstel intrekken en wijzigen, hier zitten wel voorwaarden aan. Unanimiteit.
Bijzondere wetgevingsprocedures: art. 19 lid 1 jo art. 311
Artikel 13 VEU, institutioneel evenwicht (horizontaal). De machten van de instellingen liggen niet
vast, ook bevoegdheden kunnen veranderen. Dit komt door de verdragen, die creëren meer macht.
Het is heel veranderlijk, rechtsonzekerheid.
, WEEK 2
Het beginsel van Unietrouw: (2 aspecten)
Positief aspect: Alles doen wat nodig is om het Unierecht effectief te maken
Negatief aspect: Niets doen wat de volle werking van het Unierecht kan frustreren.
Het attributiebeginsel is vastgelegd in art. 4 lid 1 jo. 5 lid 1 en 2 verdrag betreffende de Europese
Unie. Het beginsel en de artikelen zien er op, dat de Unie alleen kan optreden, met bijvoorbeeld
wetgeving, als daarvoor een grondslag (rechtsgrondslag) te vinden is in één van de verdragen. Deze
bevoegdheidsverdeling is van belang, om te kunnen controleren of de Unie zich wel binnen haar
bevoegdheden gedraagt en of de Unie bepaalde wetgevingsprocedures niet aan de kant zet. De eerst
genoemde waarborg wordt wel de inhoudelijke waarborg genoemd (zie hiervoor Zaak C-376/98
Tabaksreclamerichtlijn).
Tussen Eu en lidstaten; verticale bevoegdheden.
Tussen de instellingen zelf; horizontale bevoegdheden.
Stap 1: heeft de unie en bevoegheid: 5(2), stap 2: subsidiariteitbeginsel, stap 3:
evenredigheidsbeginsel.
Het subsidiariteitsbeginsel is vastgelegd in art. 5 lid 3 verdrag betreffende de Europese Unie en sluit
goed aan bij het attributiebeginsel lid 1 en 2 van hetzelfde artikel. Wanneer de bevoegdheid van de
Unie namelijk vaststaat, moet nog gekeken worden naar of de Unie wel echt van deze bevoegdheid
gebruik moet maken. Uit het subsidiariteitsbeginsel moeten we afleiden dat de Unie alleen mag
optreden om bepaalde doelen te bereiken, als deze doelen door de lidstaten zelf niet of moeilijk
kunnen worden gerealiseerd. Bij gedeelde bevoegdheden.
Doel: Zo dicht mogelijk bij de burger + bescherming soevereiniteit lidstaten
Bijv. bij milieu moet de unie het doen omdat dat grensoverschrijdend is.
Evenredigheidsbeginsel: in art. 5 lid 4 verdrag betreffende de Europese Unie. Dit beginsel zorgt er
voor dat de Unie enkel optreedt als dit noodzakelijk is en de lidstaten hierbij zoveel mogelijk ruimte
biedt. Daarnaast is er een noodzaak om het minst ingrijpende middel te kiezen.
niet verdergaan dan noodzakelijk is.
Doel: tegengaan overregulering
Erkenning van een bevoegdheid:
1. Is er een bevoegdheid, staat het beleidsterrein in een verdrag; dus: attributiebeginsel, art
5(1)(2). Staan er instituties in etc. ?
2. Wat zijn de doelen, is het met het oog op vermelde doelstellingen?
3. Welk rechtsinstrument
4. Welke besluitvormingsprocedure, staat altijd vast eigenlijk.
Bevoegdheden kunnen ook afgeleid zijn uit bepalingen; implied powers. Ook kunnen er
bevoegdheden ontstaan als er leemtes zijn die noodzakelijk blijken om doelstellingen te bereiken.