Literatuur
Week 1
P. 1 - 23 (t/m paragraaf 3.10.7) uit: M.S. Houwerzijl, Hoofdstuk 3 ‘Vrij verkeer, detachering
en toepasselijk recht’, geselecteerde onderdelen (N.B. zie op Canvas pre-publicatieversie van
de auteur). Definitieve versie is gepubliceerd in: F.J.L. Pennings & S.S.M. Peters (red.),
Europees Arbeidsrecht, Wolters Kluwer 2021
Par. 8.2 uit: W.H.A.C.M. Bouwens, M.S. Houwerzijl en W.L. Roozendaal, Schets van het
Nederlandse arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2021 (26e druk) (N.B. zie op Canvas pre-
publicatieversie van de auteur).
P. 1 - 23 (t/m paragraaf 3.10.7) uit: M.S. Houwerzijl, Hoofdstuk 3 ‘Vrij verkeer, detachering en
toepasselijk recht’, geselecteerde onderdelen (N.B. zie op Canvas pre-publicatieversie van de
auteur). Definitieve versie is gepubliceerd in: F.J.L. Pennings & S.S.M. Peters (red.), Europees
Arbeidsrecht, Wolters Kluwer 2021
In de ruimte zonder binnengrenzen is het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal
gewaarborgd. Het vrije verkeer van personen valt uiteen in dat van werknemers, dat van
zelfstandigen en dat van niet-economisch actieve EU-burgers. Werknemers kunnen in een andere
lidstaat werken op grond van het vrije verkeer van werknemers (art. 45 VWEU). Het vrije verkeer van
werknemers vindt tegenwoordig zijn basis in artt. 45-48 VWEU. 5 Het is uitgewerkt in Verordening
492/2011, en recent: Richtlijn 2014/54. Zowel art. 45 VWEU als art. 7 Verordening 492/2011 hebben
rechtstreekse werking.
Vanaf de begindagen van de EG is het de bedoeling geweest om vrij verkeer van werknemers te
faciliteren, door mogelijke belemmeringen voor de toegang tot de arbeidsmarkt van (en het daaraan
gekoppelde recht op verblijf in) een andere lidstaat weg te nemen. Maar dat wil niet zeggen dat het vrije
werknemersverkeer per se wordt of moet worden aangemoedigd.15 Belangrijke hinderpalen voor het
werknemersverkeer in praktijk zijn de taal- en cultuurverschillen tussen de lidstaten.
Zorgen over de afnemende steun voor het Europese vrij verkeer onder de bevolking. De SER deelde deze
analyse.21 Sindsdien voert Nederland in eigen land en in Europa actief beleid voor ‘eerlijke
arbeidsmobiliteit’, vanuit het principe ‘gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde locatie
Zoals we zullen zien, omvat het EU-werknemerschap zowel werknemers met een voltijdse betrekking als
met een (zelfs kleine) deeltijdaanstelling, seizoensarbeiders en ook (onder bepaalde voorwaarden)
stagiaires en werkzoekenden. Het gaat daarbij om de drie criteria van arbeid, loon en een
gezagsverhouding. Het hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is, aldus het Hof in de zaak Lawrie-Blum,
dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als
tegenprestatie een vergoeding ontvangt.26 Om te kwalificeren als een werknemer in de zin van art. 45
,VWEU moet er sprake zijn van arbeid tegen beloning in ondergeschiktheid. Zelfstandige arbeid valt onder
art. 49 VWEU.
Ten aanzien van deeltijdarbeid overwoog het Hof in de zaak Levin dat de begrippen ‘werknemer’ en
‘arbeid in loondienst’ aldus moeten worden verstaan, dat de bepalingen betreffende het vrije
verkeer van werknemers ook betrekking hebben op personen die slechts deeltijdarbeid in loondienst
verrichten of serieus wensen te verrichten, en daarvoor slechts een loon ontvangen of zouden ontvangen
dat lager is dan het in de betrokken sector gewaarborgde minimumloon. Daarbij mag geen onderscheid
worden gemaakt tussen degenen die bereid zijn met hun inkomen uit zulke arbeid genoegen te nemen
en degenen die dit inkomen aanvullen met andere inkomsten, hetzij uit vermogen hetzij uit de arbeid van
een hen vergezellend gezinslid. De bepalingen gelden echter slechts voor het verrichten van reële en
daadwerkelijke arbeid, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter
marginaal en bijkomstig blijken.
Bij twijfelgevallen is het Hof als formule gaan gebruiken dat uit de formulering van het beginsel van
het vrije verkeer van personen en uit de plaats van de desbetreffende bepalingen in het
Werkingsverdrag blijkt dat deze bepalingen het vrije verkeer slechts waarbo. Zo blijkt uit het arrest
Walrave en Koch dat wanneer sportbeoefening het karakter van arbeid in loondienst heeft zij binnen de
werkingssfeer van art. 45-48 VWEU valt. Dit werd ook uitgemaakt voor beroeps- en semi-
beroepsvoetballers (onder meer in het spraakmakende arrest Bosman, zie daarover par. 3.7.4). 40
Prostitutie is ook een economische activiteit. Indien hiertegen ten opzichte van eigen onderdanen
niet wordt opgetreden, mag de overheid dat ook niet tegen onderdanen van andere lidstaten,
omdat zij aan de uitoefening van haar bevoegdheden geen beoordelingen van bepaalde gedragingen
ten grondslag mag leggen die op een willekeurig onderscheid ten nadele van onderdanen van andere
lidstaten zouden neerkomen.41 In de Duitse zaak Kranemann oordeelde het Hof dat een
stage in het kader van een juridische opleiding, waarbij de stagevergoeding bestond uit een bijdrage
in de kosten van levensonderhoud, een economische activiteit is die binnen de werkingssfeer van
art. 45 VWEU valt.42
Het vrije werknemersverkeer is tevens van toepassing op personen die een economische activiteit in
loondienst wensen te verrichten. rgen aan personen die een bezigheid van economische aard verrichten
of wensen te verrichten
Een werknemer in de zin van art. 45 VWEU moet dus de nationaliteit van een EU-lidstaat hebben en er
moet sprake zijn van een grensoverschrijdend element, waarbij ten minste twee lidstaten betrokken zijn.
In het arrest Ninni-Orasche herhaalde het Hof dat het motief om werk te accepteren
in een andere lidstaat niet van belang is voor het al dan niet verkrijgen van de status van EU-werknemer.
Wel mag een lidstaat in het kader van de bepaling of er recht bestaat op een
studietoelage onderzoeken of de aanvrager alleen werk heeft aangenomen om toegang te krijgen tot
onderwijs in het gastland.
Krachtens art. 45, lid 3 VWEU mogen algemene uitzonderingen op het beginsel van vrij verkeer van
werknemers worden gemaakt ter bescherming van de openbare orde, openbare veiligheid en
volksgezondheid. Deze begrippen zijn nader uitgewerkt in artt. 27-33 Richtlijn 2004/38.
Overheidsexeptie
Het vrije verkeer van werknemers is niet van toepassing op betrekkingen in overheidsdienst, zo bepaalt
art. 45, lid 4 VWEU.58 Het Hof legt ook deze beperking restrictief uit en hanteert daarbij niet een formeel
begrip (bijvoorbeeld of iemand een ambtenarenstatus heeft), maar een functioneel begrip van
‘overheidsdienst’. Gelet op het fundamentele karakter van het vrije werknemersverkeer mag aan deze
uitzondering geen draagwijdte worden toegekend die verder gaat dan het doel waarvoor zij is
, opgenomen. Daaraan wordt tegemoetgekomen door de toelating van buitenlandse onderdanen tot
bepaalde werkzaamheden bij de overheidsdienst te beperken. Of beperking van een functie tot eigen
onderdanen nodig is, moet bepaald worden van geval tot geval, afhankelijk van de bij de functie
behorende taken en verantwoordelijkheden. Als betrekkingen in overheidsdienst beschouwt het Hof die
betrekkingen die verband houden met de specifieke taak van de overheid, voor zover er sprake is van
uitoefening van het openbaar gezag en het dragen van verantwoordelijkheid voor de bescherming van de
algemene belangen van de staat (en daarmee gelijk gestelde openbare lichamen), waardoor er een
bijzondere band van solidariteit ten opzichte van de staat van de betrokken werknemer kan worden
gevraagd. Niet voldoende voor het inroepen van de overheidsexceptie is echter een mogelijke en puur
bijkomstige uitoefening van overheidsgezag, zoals die zich bij gelegenheid kan voordoen bij
ziekenhuisverpleegkundigen66 en leraren die een oordeel vellen over leerlingen.67 Op grond van dit
bijkomstigheidscriterium heeft de Europese Commissie een lijst opgesteld van functies in de publieke
sector waarop, naar haar oordeel, onder normale omstandigheden, art. 45, lid 4 VWEU niet van
toepassing is. Hiertoe behoren functies in de gezondheidszorg, het onderwijs, onderzoeksinstellingen die
niet betrokken zijn bij onderzoek voor militaire doeleinden, openbaar vervoer over de weg, het spoor, op
het water en in de lucht, energievoorziening, post- en telecommunicatie en radio- en tv-
uitzendorganisaties.
Uit het arrest Sotgiu blijkt dat discriminerende maatregelen op het gebied van de beloning of andere
arbeidsvoorwaarden voor EU-burgers met een buitenlandse nationaliteit in overheidsdienst, niet door de
uitzondering in art. 45, lid 4 VWEU worden gerechtvaardigd.
3.7 Gelijke behandeling met nationale werknemers
Het discriminatieverbod omvat zowel directe discriminatie, ook als deze van ondergeschikt belang zou
zijn, als indirecte (verkapte) discriminatie. Bovendien is er niet alleen sprake van discriminatie indien
vergelijkbare gevallen op verschillende wijze worden behandeld, doch ook indien niet-vergelijkbare
gevallen op gelijke wijze worden behandeld.
Een bepaling van nationaal recht moet als indirect discriminerend worden beschouwd, wanneer zij naar
haar aard migrerende werknemers eerder kan treffen dan nationale werknemers en eerstgenoemden
dus in het bijzonder dreigt te benadelen. Het discriminatieverbod geldt wat betreft alle voorwaarden
voor tewerkstelling80 en arbeid, met name op het gebied van beloning,81 ontslag82 en
wedertewerkstelling. Daarnaast geldt het verbod het onderwijs op vakscholen 83 en revalidatie- en
herscholingscentra. Strijdige bepalingen in arbeidsovereenkomsten, cao’s, 84 bijvoorbeeld wat betreft
anciënniteit85 en andere collectieve regelingen zijn nietig (art. 7 Vo. 492/2011).
Art. 7, lid 2 Verordening 492/2011 kent de EU-werknemer tevens dezelfde sociale (en fiscale) voordelen
toe als de nationale werknemers. Het omvat alle voordelen welke, al dan niet verbonden aan een
arbeidsovereenkomst, in het algemeen aan nationale werknemers worden toegekend, voornamelijk op
grond van hun objectieve hoedanigheid van werknemer of enkel wegens het feit dat zij ingezetenen
zijn,91 en waarvan de uitbreiding tot werknemers-onderdanen van andere lidstaten geschikt lijkt om hun
mobiliteit binnen de Unie te vergemakkelijken.92 Tegelijkertijd erkent het Hof dat een verplaatsing naar
een andere lidstaat meer of minder voordelig kan zijn voor de betrokken persoon, gelet op de verschillen
tussen de regelingen en wetgevingen van de lidstaten. Voorbeelden: bescherming van werknemers
(tegen de gevolgen van militaire dienst, ontslagbescherming voor bijzondere groepen, zoals
gehandicapten); processuele bescherming (het recht dat in een tegen hem gevoerde strafzaak een
andere taal als procestaal wordt gebruikt);
Art. 10 Verordening 492/2011 bepaalt dat de kinderen van de EU-werknemer die in een andere lidstaat
werkt of heeft gewerkt indien zij daar wonen onder dezelfde voorwaarden als de eigen onderdanen
toelating hebben tot het algemene onderwijs, het leerlingstelsel en de beroepsopleiding.