Samenvatting Infectieziekten
HC1: Inleiding Infectieziekten
- Drie reservoirs van ziekteverwekkers:
o Mens: ziek persoon is reservoir voor pathogeen die infectie veroorzaakt en persoon blijft
reservoir zolang infectie voortduurt.
o Dieren: ziekten die van dieren op mensen worden overgedragen, worden zoönotische ziekten
genoemd (hondsdolheid). Deze ziekten treden meestal op na direct contact met het dier, maar
kan ook optreden na indirect contact via afval, bont of vectoren.
o Niet-levend: water is iets waar we niet zonder kunnen en is daarom belangrijkste component
van fecaal-orale besmettingsroute (cholera). In het geval van voedsel dat als reservoir
fungeert, maakt besmetting deel uit van bederf dat op natuurlijke wijze optreedt. De bodem is
een normale habitat voor vele potentieel ziekteverwekkende organismen, maar deze
organismen moeten manier vinden om fysieke barrières van het lichaam te passeren, willen zij
ziekte veroorzaken (clostridium tetani).
- Mechanismen van transmissie:
o Contact transmissie: gezond persoon wordt blootgesteld aan ziekteverwekker door besmet
persoon/voorwerp aan te raken of er dichtbij te zijn.
Directe contact transmissie: er is geen tussenpersoon tussen besmette persoon en
niet-besmette persoon (pokken, stafylokokken-infecties). Bij direct contact kan het ook
gaan om een zoönose; het besmette organisme is dan geen mens maar een dier.
Indirect contact transmissie: gebeurt via tussenproducten die meestal niet-levende
voorwerpen zijn. Niet-levende tussenproducten die fungeren als dragers van
overdracht door indirect contact worden fomieten genoemd.
Druppeltjes contact transmissie: vooral bij overdracht van ademhalingsziekten zoals
griep. Druppeloverdracht kan plaatsvinden door niezen, hoesten en lachen. Grote
druppels vallen snel op de grond, maar kleinere druppels kunnen lang in de lucht
blijven hangen; hoe kleiner de druppel, hoe gevaarlijker hij is als ziekteverwekker.
o Vehicle transmissie: houdt in dat ziekteverwekkers meeliften op zogenaamd schone
componenten (voedsel, water en lucht).
Voedsel kan micro-organismen overbrengen die veel infectieziekten veroorzaken en
zich meestal uiten als voedselvergiftiging. Voedselbesmetting is meestal het gevolg
van slechte bereiding of slechte koeling.
Stof, microbiële sporen en schimmelsporen kunnen allemaal via de lucht van gastheer
naar gastheer reizen.
o Vector transmissie: ziekteverwekkers worden op gezond persoon overgedragen door drager
waarvan bekend is dat hij in verband wordt gebracht met bepaalde ziekte (anthropoden).
Mechanische vector transmissie: lichaamsdelen van vector zijn besmet met
besmettelijke micro-organismen en deze worden passief van vector op gastheer
gebracht, of zij besmetten een voorwerp.
Biologische vector transmissie: gebeurt door een beet, zoals bij vlooien, teken en
muggen.
- Ontwikkeling van ziekte:
, o Incubatiefase: omvat tijd tussen eerste besmetting en eerste symptomen van ziekte. De
lengte van incubatieperiode hangt af van virulentie van ziekteverwekker: hoe lager de
virulentie, hoe langer deze periode zal duren.
o Prodromale fase: in deze periode treden de eerste milde aspecifieke symptomen op. Zodra
belangrijke symptomen worden opgemerkt, is de ziekteperiode ingegaan.
o Ziektefase: immuunrespons is het hoogst, en
afhankelijk van ernst van ziekte kan patiënt in
deze periode overlijden.
o Periode van achteruitgang: in deze periode
nemen symptomen af. Hoewel deze periode het
einde van ziekte aangeeft, is het ook periode
waarin patiënt secundaire infectie kan oplopen.
o Herstelperiode: patiënt komt weer op krachten en
herstelt volledig. Bij sommige infecties kan na
herstel van symptomen nog steeds pathogeen
aanwezig zijn, waardoor transmissie mogelijk is.
- Horizontale genetische transmissie (mechanismen):
o Transformatie: opname onbewerkt DNA. Vereist dat ontvangende cel competent is.
o Transductie: overdracht van genetisch materiaal door bacterievirus (bacteriofaag).
o Conjugatie: overdracht van genetisch materiaal in plasmide. Wanneer genetisch materiaal in
plasmidevorm blijft, kan de ontvanger donor worden.
- Postulaten van Koch:
o Dezelfde ziekteverwekker moet in elk geval van ziekte aanwezig zijn, maar niet in gezonde
personen.
o De ziekteverwekker moet uit zieke gastheer worden geïsoleerd en in zuivere culture worden
gekweekt.
o Het zuivere pathogeen moet dezelfde ziekte veroorzaken wanneer het wordt toegediend aan
niet-geïnfecteerde gastheren.
o Het pathogeen moet opnieuw worden geïsoleerd uit deze nieuw geïnfecteerde gastheren en
het moet worden aangetoond dat het dezelfde organismen zijn als die welke aanvankelijk
werden geïsoleerd.
HC2: Virulentie & Pathogenese
- Een pathogeen is organisme dat ziekte kan veroorzaken, dat wil zeggen de gastheer beschadigt en zo
symptomen veroorzaakt. Infectie door een pathogeen vereist dat het zich in voldoende aantallen kan
vermenigvuldigen om vestiging in gastheer veilig te stellen en overdraagbaar is op nieuwe gastheren.
o Organismen die ziekte veroorzaken door gebruik te maken van verhoogde vatbaarheid van
gastheer voor infectie worden opportunistische pathogenen genoemd. Onder normale
omstandigheden, wanneer gastheer niet bijzonder vatbaar is, zijn deze organismen niet
ziekmakend.
o Primaire (obligate) ziekteverwekkers zijn pathogenen bij gezonde personen. Ze hebben
mechanismen ontwikkeld waarmee ze de afweer van gastheer kunnen overwinnen en,
eenmaal binnen de gastheer, enorm kunnen vermenigvuldigen.
- Infectie is aanwezigheid van vermenigvuldigend (micro) organisme; dit hoeft niet schadelijk te zijn.
o Primaire infectie is degene die het eerste acute begin van symptomen veroorzaakt.
o Secundaire infectie vestigt zich in gastheer die verzwakt is door primaire infectie; kunnen
gevaarlijker zijn dan primaire infectie, omdat ze profiteren van verzwakte toestand van
gastheer.
- Virulentie verwijst naar hoe geschikt ziekteverwekker is als het gaat om het bestrijden van de
gastheer, en dus hoe schadelijk een bepaalde ziekteverwekker is voor gastheer.
o Pathogenen dragen vaak clusters van genen waarvan activiteit resulteert in productie van
factoren die virulentie verhogen (pathogenicity islands). Deze clusters bezetten verschillende
gebieden op chromosoom en alle genen zijn betrokken bij pathogeniteit.
, o Virulentiegenen worden gedragen op chromosoom of op mobiele genetische elementen zoals
plasmiden. Plasmiden kunnen van ene bacterie naar de andere bacterie worden
overgedragen (mobiel DNA) of kunnen zich onafhankelijk van chromosoom vermenigvuldigen
om ervoor te zorgen dat voorheen onschadelijke soorten pathogeen worden, en voorheen licht
virulente soorten zeer virulent worden.
- Vijf fundamentele vereisten voor succesvolle infectie :
o Manieren voor pathogeen om lichaam binnen te komen: alles wat in contact staat met
buitenlucht en waar slijmvlies is, is mogelijkheid voor pathogeen om lichaam binnen te komen.
Dit is bijvoorbeeld in longen, darmen en urogenitale stelsel, via de huid
(wondje/zweetklier/haarzakje), parenteraal (via injectie) of via verticale overdracht
(placenta/borstvoeding).
o Vestiging van pathogeen in gastheer middels virulentiefactoren: virulentiefactoren zijn
karakteristieken die pathogeen bezit die ervoor zorgen dat pathogeen overleeft in omgeving
van gastheer. Ze worden pas gebruikt als ze echt nodig zijn, omdat ze energie kosten.
Tijdens quorum sensing geven gespecialiseerde eiwitten in pathogene cel, sensing-
eiwitten genaamd, informatie over omgeving van cel door aan andere eiwitten die
genen reguleren die transcriptie van virulentiegenen controleren. Het is gebaseerd op
schommelingen in dichtheid van cel populatie.
Vindt plaats wanneer bacteriën in gastheer kleine diffundeerbare moleculen in
gastheercirculatie afscheiden, die door andere bacteriën kunnen worden
waargenomen, om vervolgens de communicatieketen via detectie-eiwitten op
gang te brengen (auto-inductie).
Of het nu in natuurlijke omstandigheden is of in andere
omstandigheden/omgevingen, bacteriën hechten zich en groeien als
geaggregeerde verzamelingen cellen die biofilm worden genoemd.
Regulering van biofilmvorming is onderhevig aan quorum sensing.
Fimbriae en pili spelen belangrijke rol bij aanhechting en flagella bij voortbewegen
van bacterie. Door de pilus kan plasmide getransporteerd worden, waardoor DNA
tussen bacteriën kan worden overgedragen.
o Gevecht tussen gastheer en pathogeen: er zijn twee manieren waarop pathogeen succesvol
kan zijn: ene betreft structuur van ziekteverwekkercellen (passieve strategie) en andere betreft
het aanvallen van afweer van gastheer (actieve strategie).
De belangrijkste strategische structurele componenten van pathogene bacteriën zijn
capsules en celwandcomponenten. Sommige organismen hebben inkapseling nodig
om bepaalde symptomen te veroorzaken.
Middels capsule passief ontsnappen aan ‘aangeboren immuunrespons’. Bacteriën ook
in staat toxines te produceren die ervoor kunnen zorgen dat fagocyt doodgaat en ze
daardoor actief immuunsysteem kunnen ontwijken.
Antigeenvariatie is ook actieve manier waarop pathogenen kunnen ontsnappen aan
‘adaptieve immuunrespons’; ze zorgen dat ze in lichaam aanwezig blijven, infectie
kunnen bewerkstelligen en eventueel weefselschade aan kunnen richten.
o Aanrichten van weefselschade: meeste schade die met infectie gepaard gaat, kan in twee
delen worden verdeeld: schade die ontstaat doordat bacteriën aanwezig zijn (directe schade)
en schade die bijproduct is van reactie van gastheer (indirecte schade).
, Weefselschade hangt af van toxisch en invasief vermogen van organisme. Mate
waarin pathogeen in staat is toxines te produceren of invasief te zijn, bepaalt virulentie
van pathogeen.
Toxisch vermogen is vermogen om toxine te produceren dat als functie het
doden van gastheercel heeft of inhiberen van processen in gastheercel.
Invasief vermogen is vermogen van organisme om zich in grote getale in
gastheer te vermenigvuldigen.
Voorbeeld van toxine is hemolysine, die membranen van gastheercel kapot
kunnen maken. Dit zorgt ervoor dat bacterie darmwand kan passeren en bloed
in kan komen, waardoor het zich verspreid door lichaam (streptococcus
pneumoniae).
Sommige bacteriën in staat enzymen/toxines aan te maken die verbindingen
(tight junctions) tussen cellen weet te verbreken. Hierdoor kunnen bacteriën
weer verder doordringen in lichaam en zich verspreiden.
Letale dosis (LD50) is het aantal organismen dat nodig is om 50% van de gastheren te
doden, en infectieuze dosis (ID50) is het aantal organismen dat nodig is om 50% van
bevolking tekenen van infectie te laten vertonen. Ziekteverwekkers met laagste LD 50-
en ID50-waarden zijn het meest virulent.
Directe schade is vernietiging van
gastheercellen en -weefsels en is meestal
gelokaliseerd op plaats van infectie. Indirecte
schade wordt gezien bij meeste ernstige
infecties en is veel gevaarlijker voor gastheer,
omdat het een systemische ziekte betreft.
o Verlaten van gastheer: pathogeen kan ons lichaam
verlaten in vormen die identiek zijn aan die van
binnenkomst, maar dan in vorm van uitgescheiden
lichaamsvocht. Het kan in bloed terechtkomen, in zweet,
speeksel, sperma, urine en feces; als mensen last
hebben van gastro-intestinale infecties, kan pathogeen
meekomen via feces en zo (door slechte hygiëne)
iemand anders infecteren.
- Relatie tussen menselijke gastheer en micro-organismen:
o Normale flora wordt ook wel microbiota van mens genoemd. De microben (bacteriën,
virussen en eencellige eukaryoten), die de menselijke gastheer bewonen, hun genetische
informatie en omgeving waarin zij interageren, worden samen het menselijk microbioom
genoemd.
o Microbiota beschermt ons tegen allerlei pathogenen van buitenaf die ons willen koloniseren
(microbieel antagonisme); er is competitie om nutriënten en zuurstof.
Veel bacteriën (streptokokken) kunnen bacteriocines produceren, die in wezen
gelokaliseerde bacteriële antibiotica zijn. Deze bacteriocines kunnen binnendringende
organismen doden, maar hebben geen invloed op bacteriën die ze produceren.
Het zorgt ook voor digestie en productie van vitamine B en K die we zelf niet kunnen
aanmaken (intestinale bacteriën), en daarnaast is het belangrijk voor het stimuleren
van het immuunsysteem.
o Veel normaal onschadelijke inwonende bacteriën zijn in feite opportunistische
ziekteverwekkers (E. coli). Dit type pathogeen wordt gedefinieerd als pathogeen dat
onschadelijk is op zijn normale plaats, maar ziekte kan veroorzaken als het zich verplaatst naar
gebied waar het normaal niet voorkomt.
o Normale flora kan ook ziekte veroorzaken wanneer er immunosuppressie optreedt (ziekte),
wanneer balans wordt verstoord (antibiotica) of als er bacterie op verkeerde plek terechtkomt
(blaasontsteking).
o Er zijn drie soorten relaties tussen gastheer en bacteriën die in gastheer leven:
Commensalisme: micro-organisme krijgt voordeel, maar gastheer merkt er verder
weinig van.