Hoorcollege 1 hartactiviteit
Eerste harttoon= AV kleppen, tweede harttoon= semilunaire kleppen.
Systole: ventrikels trekken samen en bloed wordt weggepompt.
Diastole: ventrikels ontspannen en bloed stroomt naar binnen, aortaklep en pulmonalisklep
zijn gesloten.
Coronaire circulatie= kransvaten, circulatie voor het hart.
Vanuit aorta: linker coronairarterie (links en naar de hartpunt) en rechter coronairarterie.
Deze vertakken zich nog. Via sinus coronarius (grote vene) wordt het bloed verzameld en kan
het terug naar het rechter atrium.
Tijdens diastole als de kleppen gesloten zijn kan het bloed in de coronairarterie stromen. Als
de kleppen open zijn, staan deze voor de opening.
HMV= slagvolume x hartfrequentie
HMV in rust is 5 L/min. (bij problemen in rust vaak nog geen last)
Bij dynamische inspanning toename tot 25 L/min. Of meer. (Beide nemen toe)
Ejectiefractie = slagvolume/ einddiastolisch volume
Einddiastolische volume= net voor de kleppen opengaan.
Slagvolume kan komen door grotere ventrikels of dat de wand dikker is. Dan kan je meer
wegpompen. Contractiliteit= grotere contractiekracht.
Zenuwstelsel sympathicus groter slagvolume (meer signalen daardoor sterker
aanspannen)
Frank-Starling principe= als de ventrikel sterker gevuld wordt dan is er een sterkere slag en
daardoor een groter slagvolume. Het hart is dan meer opgerekt en dat zorgt voor een
gunstige positie voor de actine en myotine filamenten en kan je meer arbeid verrichten.
Optimalere overlap filamenten.
Hartfrequentie, prikkel ontstaat in sinusknoop= SA-knoop
Intrinsieke hartfrequentie= eigen frequentie van het hart. Zonder prikkel 100/110 in minuut.
Sinusritme normaal gesproken, bij inspanning zorgt prikkel dat je hartslag omhooggaat.
Rust: 50-80 slagen per minuut. Maximaal: 220- leeftijd.
Parasympathicus zorg dat het in rust lager is = hartactiviteit neemt af.
Sympathicus= hartactiviteit neemt toe o.a. bij inspanning/stress
Invloed vegetatieve zenuwstelsel
Sinusknoop is de gangmaker (pacemaker), actiepotentiaal ontstaat in de knoop.
Bij de sympathicus bij b. hij is eerder bij de drempel en je krijgt eerder een actiepotentiaal
daardoor een hogere prikkelfrequentie en samentrekken hart.
Parasympaticus zorgt dat de prikkel er langer over duurt en bereikt lager een actiepotentiaal.
Acetylcholine zorg voor een lagere frequentie.
Myocard weefsel= veel mitochondriën voor ATP vanuit het aerobe systeem. Dwarsgestreept
met actine en myotine. Alle cellen staan bij elkaar in verbindingen en het signaal wordt
doorgegeven van cel op cel en niet apart zenuwverbindingen.
Directe prikkeloverdracht= tussen myocardcellen via nexus-verbindingen. Snel samentrekken.
,AV-knoop= vertraging omdat je wilt niet dat het atrium en ventrikel tegelijk aanspannen.
Latente pacemaker (normaal frequentie door sinusknoop als die uitvalt kan av het
overnemen die is dan wel lager)
Bundel van His= snelle impulsgeleiding, latente pacemaker
Purkinjevezels= allemaal draadjes die het heel snel naar heel je hart brengen
Ventrikel spiervezels
ECG= Prikkelfront wordt gemeten door electroden. Als het signaal richting de electroden
gaan dan is het een piek. Evenwijdig aan elektroden is er geen uitslag. Als de prikkel de
andere kant op gaat is het een uitslag naar beneden. Je meet hoe sterk het front is en welke
kant het op gaat.
Precordiale elektroden met 6 elektroden rond het hart.
Begint in sinusknoop, depolarisatie (dat wil zeggen er gaat een positieve lading naar binnen
zodat de buitenkant van het hart negatief wordt) doordat er een verschil in lading is gaat er
een stroompje lopen en dat kan je meten met het
apparaat.
Weefsel dat nog niet gedepolariseerd is, is positief.
P= depolarisatie atria
Stukje erna is de vertraging van de AV-knoop.
QRS= depolarisatie ventrikels, grote uitslag omdat veel
ventrikelcellen tegelijkertijd depolariseren (in de richting
van de elektroden).
T= repolarisatie ventrikels
Repolarisatie atria zit verstopt in het QRS-complex
Repolarisatie; dan gaat er weer een stroompje lopen, alleen andersom, de buitenkant wordt
positief geladen. Nodig omdat het dan opnieuw kan gebeuren.
Longcirculatie
Functie: O2 opname uit en CO2 afgifte aan milieu exterieur. In serie geschakeld met de
lichaamscirculatie.
Lagere druk dan lichaamscirculatie (120/80): 25/15 mm Hg, zinvol omdat als de druk hoger
wordt kan dat problemen opleveren.
Linkerkant een probleem: Als het bloed niet goed wordt weggepompt dan hoop het zich op
in het hart en zal de druk in de longcirculatie toenemen. Als de druk te hoog wordt kan er
oedeemvorming in de longen vormen. Daardoor kan je minder makkelijk zuurstof opnemen.
Rechterkant een probleem: verminderde doorstroom dan kan je oedeemvorming krijgen,
deze kan je indrukken pitting oedeem.
Fasen van de hartcyclus
Atriumcontractie= (hoort bij diastole)
Ventrikelcontractie= systole:
- Isovolumetrische contractiefase (volume hetzelfde, alle kleppen gesloten)
- Ejectiefase (wegstromen, zolang de kleppen open zijn)
Diastole:
- Isovolumetrische relaxatie (ontspanning, alle kleppen gesloten)
,- Vullingsfase (hart vult zich dan verder)
Atriumcontractie
Als de ventrikeldruk groter wordt dan die van de aorta
dan worden kleppen opgeduwd en krijg je ejectiefase.
Druk lager dan atriumdruk AV kleppen worden
opengeduwd
Hoorcollege 2 pathofysiologie hart
De coronairarterie bevatten zuurstofrijkbloed en zijn de eerste vertakkingen van de aorta.
Die zitten op vaste plekken, tussen de ventrikels in een sulcus (gleufje)
Atherosclerose is een ziektebeeld wat systemisch is= door het hele lichaam. Het is een ziekte
wat zich op specifieke punten uit, voorkeursplekken. Op de plekken waar we een splitsing
van een vat hebben. Coronaire zijn ook splitsingen. Daar zit juist de atherosclerose omdat het
bloed daar rimpelingen krijgt en het dus anders stroomt.
Coronairlijden ontstaat altijd door vraag en aanbod. Het kan in een keer stoppen of dat het
geleidelijk dicht gaat zitten, dan krijg je klachten als je je inspant.
Angina pectoris= een klinische diagnose (op basis van de klachten).
Anamnese:
- Retrosternale beklemmende pijn
- Uitlokkende factoren: inspanning, emotie, warmte/kou verschillen (de vraag wordt
groter)
- Klachten verdwijnen in rust of bij gebruik van nitraten. (de vraag neemt weer af)
Als dit aan de orde is stel je een klinische diagnose.
Ernst AP-klachten:
1. Geen klachten of bij extreme inspanning
, 2. Klachten bij flinke inspanning
3. Klachten bij normale dagelijkse activiteiten
4. Klachten bij geringe inspanning of in rust
Stabiele angina pectoris: 123
Instabiele angina pectoris: 4 ook al klachten in rust.
Meestal wordt het opgemerkt in een hogere klasse.
Lichamelijk onderzoek:
In de regel geen bijzonderheden in rust
Als je klachten gaat provoceren dan zie je afwijkingen: mensen worden grauw, angstig, gaan
transpireren en je kan gaan luisteren naar het hart (Auscultatie).
Er kan dan een derde of een vierde harttoon plaatsvinden.
Aanvullende onderzoek:
In rust geen verschil op ECG,
Repolarisatiestoornissen: het ECG is veranderd
Therapie:
Medicatie= (vraag en aanbod in balans krijgen) 3 groepen
1. Aanval; provocerende factor wegnemen (kalmeren of stoppen met inspanning), nitraten
(Noodmedicatie, moeten onder de tong worden ingenomen, omdat de nitraten zo snel
worden opgenomen en het snel bij het hart komt. )
Preload= hoeveelheid bloed dat weer terugstroomt naar het hart. Als dat minder is, hoeft
het hart minder weg te pompen en neemt de vraag af. Zittend innemen omdat je zorgt voor
veno dilatatie. Je wordt daar hypotensief van. Anders vallen ze om.
2. Onderhoud; langwerkende nitraten, bètablokker, calciumantagonist
De hartfrequentie gaat omlaag, daardoor wordt de vraag minder.
3. Preventie; leefstijlinterventie (op atherosclerose), antistolling tegen een trombus
(acetylsalicylzuur), bloeddrukverlaging (bete-blokker, calciumanatonist, ACE-inhibitor),
cholesterolverlaging (statinen).
Acuut coronair syndroom
In één keer is het vat verstopt en is er te weinig aanbod van zuurstof.
Anamnese:
- Retrosternale beklemmende pijn (zelfde als AP, alleen vaak erger)
- Duur van de klachten (zolang dat de afsluiting bestaat)
- Vegetatieve verschijnselen
- Dyspneu
- Voorgeschiedenis (omdat het systemisch is)
Symptomen bij vrouwen bij een hartinfarct heel anders.
Lichamelijk onderzoek:
- Observatie (grijs, grauw, ellendig, zweten
- Pols (frequentie en ritme, soms moeilijk te voelen)
- Bloeddruk
- Auscultatie (ook derde harttoon)
- Palpatie (oedeem van benen kijken, thorax bekijken op asymmetrie)