OPDRACHTEN WEEK 1
Aan het einde van dit thema kunt u:
1. de rechten en verplichtingen van echtgenoten opsommen, herkennen, toelichten en
hanteren aan de hand van concrete voorbeelden;
2. de opbouw en indeling Titels 1.6, 1.7. en 1.8. van het Burgerlijk Wetboek voor het
betreffende thema aan de hand van concrete voorbeelden herkennen, toelichten en
hanteren.
3. de begrippen: Lex van Oven, geregistreerd partnerschap, openstelling huwelijk,
eerste tot en met vierde tranche, Wet Verrekenbedingen, Wetsvoorstel 28 867 en 33
987, hulp, getrouwheid en bijstand, verzorging en opvoeding kinderen, kosten van de
huishouding, netto-inkomen, bruto-inkomen, nihilbeding, vervalbeding, draagplicht,
fourneerplicht, rechtsverwerking, premiesplitsing en de verbanden die tussen die
begrippen kunnen worden gelegd, herkennen, toelichten en hanteren aan de hand
van concrete voorbeelden.
In de tweede plaats wijs ik op de historische wortels van de hier geschetste opvatting dat het
een onzalig idee zou zijn dat bij een gebrek aan administratie de echtgenoten tot in lengte
van jaren het rechttrekken van de draagplicht van de kosten der huishouding op basis van
art. 1:84 BW zouden kunnen vorderen en daarmee in vrijwel eindeloze onoplosbare
conflicten terecht zouden komen. In dit verband citeer ik graag een passage uit de
Handelingen van de Tweede Kamer bij de totstandkoming van het nieuwe boek 1 BW inzake
personen- en familierecht waar de heer Versteegh (A.R.P.) het volgende naar voren brengt:8
Er zal naar verhouding van de inkomsten worden bijgedragen, maar er staat niet bij, of dit
telkens per jaar moet worden verrekend, dan wel of pas bij het einde van het huwelijk een
(definitieve) afrekening zal plaatshebben. Ik stel mij voor, dat een dergelijke definitieve
afrekening bij het einde van het huwelijk een onmogelijke afrekening zal worden. De vraag,
of het in artikel 1.6.4. (het huidige art. 1:84 BW; toevoeging W.H.) gaat over de inkomsten
tijdens de gehele duur van het huwelijk dan wel in een bepaald jaar, is daarom van groot
belang.
Ik zou ervoor voelen om met zoveel woorden te bepalen, dat per jaar moet worden
gerekend, per jaar moet worden nagegaan, hoe het met de inkomsten staat, per jaar moet
worden nagegaan of de inkomsten wel toereikend waren en een eventueel tekort over
beider vermogen moet worden omgeslagen. Wanneer dit na jaren nog moet gebeuren, komt
er niets meer van terecht. Daarom is ook wel wat te zeggen voor de suggestie uit notariële
kring om onderlinge vorderingsrechten tussen echtgenoten, ter zake van het feit, dat een
hunner meer heeft voldaan dan met zijn aandeel in overeenstemming is, na een betrekkelijk
korte tijd te doen vervallen. Of die betrekkelijk korte tijd nu wordt gesteld op 1 of 3 jaar is
mij vrij oonverschillig, doch voor de gedachte als zodanig kan ik wel voelen.
,OPDRACHT 1
Joris en Marianne zijn in 2004 gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen. Joris heeft
een salaris van netto € 2.450 per maand. Hij heeft € 18.000 aan effecten en € 15.000 aan
spaargeld. Alleen het spaargeld is - inclusief de vruchten - onder uitsluitingsclausule
verkregen. Netto ontvangt hij jaarlijks € 500 aan dividend en € 100 aan rente.
Marianne doet het huishouden en verricht geen betaalde arbeid. Haar vermogen (€ 300.000
totaal) bestaat uit effecten (€ 120.000) en een beleggingspand (€ 180.000). Ze ontvangt
jaarlijks € 8.000 aan dividend en € 10.000 aan huurinkomsten. Deze effecten en het
beleggingspand zijn inclusief de vruchten door haar verkregen onder uitsluitingsclausule.
De kosten van de huishouding bedragen € 68.400 per jaar.
Bereken de draagplicht van de beide echtgenoten. Wat kunt u opmerken over de
rechtvaardigheid van het resultaat?
Ex art. 1:84 lid 1 BW wordt er voor draagplicht gekeken naar:
1. Gemene inkomen;
2. Privé inkomen;
3. Gemene vermogen;
4. Privé vermogen.
A. Op grond van art. 1:84 lid 1 komen de kosten van huishouding eerst ten laste van het
gemeenschappelijke inkomen→62.400-29.900=32.500 blijft vervolgens over.
B. Vervolgens komt dit ten laste van de eigen vermogens van Joris en Marianne naar
evenredigheid → 1/121e komt ten laste van het inkomen van Joris, 1/121e x 32.500 =
268.59. 120/121e komt ten laste van het inkomen van Marianne, 120/121e x 32.500 =
32.231,41. Echter, er kan maar 100 ten laste van Joris worden gebracht en 12.000 ten laste
van Marianne.
C. Er wordt daarom (268,59-100) + (32.231,41 – 12.000) = 20.400 ten laste van het
gemeenschappelijk vermogen gebracht. Het gemeenschappelijke vermogen bedraagt
18.000. Er blijft dus 20.400-18.000 = 2400
D. Dit komt naar evenredigheid ten laste van de eigen vermogens van Joris en Marianne. Er
dient 15/135e ten laste van het vermogen van Joris te worden gebracht en 120/135e ten
laste van het vermogen van Marianne, dus Joris: 15/135 x 2400 = 266,67 en Marianne:
120/135 x 2400 = 2133,33.
Art. 1:94 lid 2 aanhef: alle goederen Art. 1:95 aanhef: alle schulden
Salaris → gemene inkomen in de zin van art. 1:94 lid 2, want het is nadien verkregen.
18000 effecten → gemene vermogen. Vermogen want het zijn geen inkomsten.
15000 spaargeld → privévermogen want het is verkregen onder uitsluitingsclausule.
Art .1:94 lid 2 onder a.
500 dividend → dividend is winstuitkering (burgerlijke vruchten), het is een inkomen.
Gemeen inkomen, want effecten zitten ook in gemeenschap.
Rente → privé want valt onder uitsluitingsclausule.
120.000→privévermogen, want onder uitsluitingsclausule. 12.000 → privéinkomen
2
,Vind je het rechtvaardig?
Ze hebben taakverdeling. Marianne doet het huishouding. Ze doet dit gratis. Aan het eind
moet ze ook nog interen op het vermogen van haar. Hij werkt hard in loondienst, maar al
haar inspanningen vind je niet terug in een beloning. Bij haar gaat het hard met het
vermogen op deze manier.
Met 84 lid 3 kun je het aanpassen. Mogelijkheden in huwelijksvoorwaarden:
Inkomen uit arbeid als eerste, dus gaat inkomen diversifiëren in
huwelijksvoorwaarden. Niet gemeen inkomen en privékomen, maar gaat kijken naar
welke inkomensstromen er zijn. Inkomen uit arbeid moet als eerste, 29.900.
Vervolgens bijv. gemene inkomen nemen en pas daarna inkomenbronnen uit
vermogen uit privé. Dividend en rente is dan later.
Reële inkomen en niet fiscale inkomen als uitgangspunt.
Nihilbeding: een van de twee moet alles dragen en de ander niet. Op die manier kan
haar arbeid beloond worden.
De verhouding kun je veranderen, bijv. 2/3e.
Dat als je dat in huwelijksvoorwaarden gaat vastleggen kun je het wel wijzigen, maar
als de situatie verandert kan het zwaarder op de ander drukken. Risico is dan dat de
ander niet wil meewerken met het wijzigen ervan, want je moet het gezamenlijk
wijzigen omdat het een overeenkomst is.
OPDRACHT 2
In 2006 zijn Joris en Lisa gehuwd buiten gemeenschap van goederen. In hun huwelijkse
voorwaarden is een nihilbeding ten gunste van Lisa opgenomen. Tijdens het huwelijk heeft
Lisa alle vakanties betaald. Na twaalf jaren eindigt het huwelijk door echtscheiding. Lisa wil
het aan de vakanties bestede geld terug.
a. Leg uit wat een nihilbeding is. Is het strijdig met het huwelijksvermogensrecht?
De ene partner zal alle kosten der huishouding dragen en de andere partner draagt niks bij.
Dit kan zolang het maar bij schriftelijke overeenkomst gebeurt, art. 1:84 lid 3.
Nihilbeding ziet op de draagplicht, niet fourneerplicht. Je hoeft dan formeel niet fourneren,
omdat je niet hoef te dragen. In praktijk gebeurt dat wel waardoor vorderingsrechten
ontstaan. Als echtparen buiten gemeenschap zijn gehuwd en komen bij echtscheiding of
overlijden bij notaris/adviseur of ze iets te vorderen hebben, dan moet je als eerste aan art.
84 denken. Als tweede 87 jo. 95 en 96. Denken aan verrekenvorderingen vanwege
verrekenbedingen. Verder art. 95a en 96a. Daarnaast arbeid om niet.
b. Waarop dient Lisa haar vordering te baseren en geef gemotiveerd aan hoeveel kans
van slagen deze vordering heeft.
Op de fourneerverplichting van art. 1:84 lid 2. Dit artikel bepaalt dat de echtgenoten
verplicht zijn om overeenkomstig de draagplicht bij te dragen in de kosten van de
huishouding.
3
, In dit geval wil Lisa overgaan tot verrekening van te veel door haar betaalde kosten. Er was
namelijk een nihilbeding ten gunste van haar opgenomen, waardoor is overeengekomen dat
zij niks bijdraagt. Zij heeft echter tijdsens het huwelijk alle vakanties betaalt.
In beginsel kan de echtgenoot het meerdere van de andere echtgenoot vorderen. Verjaring
van vorderingen tussen echtgenoten kan niet. Uit het Reumatoloog arrest volgt dat er sprake
kan zijn van rechtsverwerking. Rechtsverwerking kun je niet enkel baseren op tijdsverloop,
er moeten nog meer omstandigheden zijn die maken dat het recht verwerkt is.
Dat ze toch heeft gefourneerd ondanks dat ze niet hoefde te dragen.
Als ze administratie goed op orde heeft, dan zou dat een omstandigheid zijn.
*Buiten gemeenschap + geen nihilbeding en naar evenredigheid kosten dragen. Lisa komt
met allerlei bonnen. Kun je daar met rechter wat mee? Je wil weten evenredigheid van wat.
Ze komen met de uitgaven maar stellen en bewijzen niet wat hun inkomen is. Misschien
verdient Lisa veel meer en moest ze dat wel betalen.
OPDRACHT 3
Herman en Joke zijn gehuwd op huwelijksvoorwaarden in 2015. Daarin hebben zij iedere
gemeenschap van goederen uitgesloten. Beide echtelieden verdienen elk even veel.
Nadat Herman een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend, heeft hij een huis gehuurd en
is deze alleen gaan bewonen. Ter inrichting van dit huis schaft Herman zich een
tweepersoons bed aan.
Herman stelt dat Joke de helft moet bijdragen in de kosten van het bed. Joke bestrijdt dat.
Geef een argument dat zowel het standpunt van Herman als dat van Joke ondersteunt.
Allereerst dient vooropgesteld te worden dat een echtscheiding pas definitief is wanneer de
beschikking is ingeschreven in het register van de burgerlijke stand ex art. 1:163 lid 1 BW.
Zolang dit niet gebeurt zijn de bepalingen van titel 1.6 BW nog steeds van toepassing (muv
scheiding van tafel en bed ex art. 1:92A BW). Hierdoor dienen de echtlieden ex art. 1:84 lid 1
BW nog bij te dragen aan de kosten der huishouding. De kosten van een tweepersoonsbed
vallen in beginsel onder de kosten der huishouding, echter is het de vraag of dat ook zo is
wanneer het kosten der huishouding van een andere huishouding betreft met de
echtscheiding in de pijplijn.
Zijn gehuwd in 2015 en hebben huwelijksvoorwaarden dus ieder gemeenschap
uitgesloten (geen gemeenschap van titel 1.7), dus hebben alleen privévermogen en
inkomen.
Half half ten laste van inkomen.
Ter info: bij verzoek wordt gemeenschap ontbonden, maar die hebben ze hier niet.
Er zijn nu twee woonruimtes.
Argument Herman: 84 blijft gelden tot het einde van het huwelijk. Titel 6 geldt voor
echtgenoten en verzoek tot echtscheiding leidt nog niet tot einde huwelijk, alleen einde
gemeenschap. Vrouw moet meebetalen aan het bed. Ander argument: art. 1:81 de tweede
zin. In periode tussen verzoek tot aan ontbinding geldt ook 81 nog gewoon. Ze zijn verplicht
elkaar het nodige te verschaffen.
4