Een samenvatting van de verplichte literatuur voor Sociaal in blok A. Begrippen worden uitgelegd en met elkaar in verbinding gebracht. Tentamen - en herkansingstof.
Begrippen en samenvattingen Inleiding SJD (reader)
§1.1 Algemene begrippen
Samenleving= groepering van mensen die samen leven
Maatschappij= het samenwerken, handelen en instituten vormen door de groepering
mensen
Groepering= verzameling mensen dat samen iets heeft
-Groepen= leden kennen elkaar en hebben overeenkomstige belangen. Bv. Klas, gezin
-Collectiviteit= leden kennen elkaar niet per se, hebben duidelijke gezamenlijke belangen of
doelen bv. Vakbond, religieuze gemeenschap
-Sociale categorie= mensen hebben eenzelfde kenmerk bv. Rood haar, geslacht,
nationaliteit
Structuurkenmerken= ze verwijzen naar de verschillende posities die mensen of
groeperingen in een maatschappij hebben en hoe deze posities zich tot elkaar verhouden.
Positie= de plek of plaats die iemand in de maatschappij inneemt
Macht= het vermogen om de samenleving vorm te geven en het gedrag van anderen te
veranderen
Sociale ongelijkheid= wanneer een groepering precies dezelfde kansen en invloed niet heeft
in de maatschappij
Stratificatie= vorm van sociale ongelijkheid. Duidt op de gelaagdheid in de maatschappij. Bv.
kastensysteem in India of standenmaatschappij in de middeleeuwen. Tegenwoordig spreekt
men over het verschil in sociaaleconomische klassen. Bovenlaag, de ondernemersklasse, de
professionele middenklasse, de werknemersklasse en de onderklasse.
Cultuurkenmerken= verwijzen naar kenmerken binnen de cultuur
Cultuur= het geheel van waarden, normen, attitudes en algemeen aanvaard gedrag dat
iedereen als lid van de samenleving leert en doorgeeft door middel van leerprocessen (=
socialisatieproces)
Normen= concrete gedragsregels die volgens een groepering bij een van de vastgestelde
waarden hoort
Attitude= een houding ten opzichte van iets of iemand; goedkeuren of niet?
§1.2 De moderne samenleving
Heterogeniteit= kenmerk van moderne samenleving; het feit dat er veel verschillende
soorten mensen wonen
Pluriformiteit= kenmerk van moderne samenleving; er bestaan diverse waardenstelsels
naast elkaar
Gedifferentieerdheid= kenmerk van moderne samenleving; de samenleving is ingewikkeld
vorm gegeven met verschillende posities en taken
Secularisering= het proces waarbij de kerk/ het geloof minder invloed kreeg
individualisering= het proces waarbij mensen zelf meer vrijheid kregen
Democratisering= het proces waarbij verhoudingen gelijkwaardiger worden
Emancipatie= het proces waarbij de machtsongelijkheid tussen groepen minder wordt
Driemachtenleer= Trias politica. Wetgevende macht, rechtsprekende macht en uitvoerende
macht
,Urbanisatie= verstedelijking, proces waarbij meer mensen naar de stad toetrekken en daar
gaan wonen
Gemeinschaft= gemeenschap; is relatief statisch. Samenhorigheid of collectiviteit is
belangrijk bv. Boerendorp waarbij iedereen elkaar kent
Gesellschaft= maatschappij; is meer dynamisch. Het individu staat centraal -> huidige
moderne samenleving. Bv. Het leven in een grote stad
Postmodernisme= geeft aan dat er een tijd na de moderne tijd is. Term vanuit de kunst voor
een reeks van filosofische standpunten en esthetische stijlen sinds jaren 1950, waaraan ten
grondslag ligt het geloof dat er geen algemene waarheid is. Alle menselijke kennis kent een
grens en dat is cultureel bepaald
§1.3 Parlementaire democratie
Parlementaire democratie= een samenleving waarbij iedere Nederlander van 18 jaar of
ouder via het stemrecht zijn of haar volksvertegenwoordiger kiest.
Meerpartijenstelsel= waarbij meer dan drie politieke partijen mee doen aan de verkiezingen
om zo de politieke macht te verdelen
Consensus= overeenstemming
Staten-Generaal/ het parlement= bestaat uit de Eerste en Tweede kamer samen. Het
Parlement controleert de regering en is medewetgever. De wet gaat pas in als het
parlement het wetsvoorstel heeft aangenomen
De Tweede Kamer= De leden worden direct gekozen door de stemmers. Bestaat uit 150
Tweede Kamerleden. Speelt een belangrijke rol bij de vorming van beleid. Heeft twee
belangrijke taken: -samen met de regering nieuwe wetten maken
-controleren of de regering haar werk goed doet
De Eerste Kamer= maakt deel uit van de volksvertegenwoordiging, maar wordt niet
rechtstreeks door Nederlandse bevolking gekozen, dat doen de Provinciale staten en die
worden wél gekozen door de Nederlandse bevolking. De taken:
- Goedkeuren of verwerpen van wetsvoorstellen
- Controleren van de regering
Het kabinet= Geheel van minister-president, de ministers en de staatssecretarissen. Zij
worden benoemd door de Koning. De minister-president is de leider van het kabinet.
Ministers zijn gezamenlijk en apart verantwoording aan het parlement schuldig voor het
doen en laten bij vervulling van hun taken.
De taken zijn: - Minister-president zit iedere week de ministerraad voor
- Ministers zijn politiek verantwoordelijk voor het optreden van de koning
Coalitiepartijen= de politieke partijen die deelnemen aan de regering
Oppositiepartijen= de partijen die niet in de regering zitten
Liberalisme= Gaat vanuit positief mensbeeld. Richt zich op de mens als individu. Heeft
vertrouwen in ‘de markt’. Concurrentie is logisch, overheid mag niet te veel ingrijpen op de
markt.
Confessionisme= Ontstaan vanuit christelijke traditie. Mens is niet de baas, dat is God. Mens
is niet altijd in staat om de juiste beslissingen te nemen. Gemeenschap staat centraal. Rol
overheid beperken, grote rol weggelegd voor de ‘eigen gemeenschap’
Socialisme= sociaal-democraten. Hebben positief mensbeeld. Maar daarnaast zien
socialisten wel dat er ongelijkheid in een samenleving kan zijn en dat vinden ze onwenselijk.
, Bescherming zwakkeren is nodig. Die bescherming kan en moet geboden worden door de
overheid
Populisme= ze stellen dat de bevolking (de gewone man) onderdrukt wordt door een elite
en streven naar een samenleving waar het volk de staat beheert. Spelen in op
onderbuikgevoelens. Vooral in onzekere tijden krijgen deze partijen aanhang. Een
ideologisch kernmerk is wel vaak nationalisme/ vaderlandsliefde. (PVV)
§1.4 De rechtsstaat
Rechtsstaat= het recht staat bovenaan. De rechter bepaalt aan de hand van de wet of
iemand zich heeft gedragen zoals is afgesproken of niet en mag op grond daarvan een straf
en/of verbod opleggen.
Grondrechten= zijn de basisrechten van iedereen. In Nederland zijn zij vastgelegd in de
Grondwet. Grondrechten zijn ook te vinden in internationale verdragen. Bv. Het Europees
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(EVRM). De grondrechten perken de macht van de overheid dus sterk in.
Trias politica= Idee van Montesquieu. Wetgevende macht is het parlement en de regering,
uitvoerende macht bij de regering en de rechtsprekende macht de rechters en het OM
Legaliteitsbeginsel= overheidshandelen moet gebaseerd zijn op een vooraf aanwezige
wettelijke bepaling. Het voorkomt dat de wetgever met terugwerkende kracht regels kan
opleggen. Hierbij gaat het om twee dingen:
- Alles wat de overheid doet moet gebaseerd zijn op de wet
- Nieuwe wetten mogen niet met terugwerkende kracht worden toegepast
Onafhankelijke rechtspraak= in een rechtspraak komen rechters op een onafhankelijke en
onpartijdige manier tot hun oordeel -> toga. De uitspraak moet gebaseerd zijn op wetten,
verdragen en jurisprudentie
Wetsvoorstel= hierbij trekken ambtenaren partijen voor wie het voorstel van belang is. Ze
schrijven een Memorie van Toelichting bij het wetvoorstel. Daarin staat het hoe en waarom
van een wetsvoorstel. Tijdens de ambtelijke voorbereiding is het wetsvoorstel niet
openbaar. De stappen:
-Ambtelijke voorportaal= overleg van hoge ambtenaren
-Onderraad= een overleg van inhoudelijke betrokken ministers.
- Ministerraad= wanneer de ministerraad akkoord is met het wetsvoorstel, dan gaat
de tekst voor advies naar de Raad van State
Raad van State= adviseert over alle wetsvoorstellen die naar de Tweede Kamer en de Eerste
Kamer gaan. De Raad van State bekijkt of het wetsvoorstel uit te voeren is en of het
wetvoorstel niet in strijd is met de Grondwet
Regeringsvoorstel= wanneer de regering (Koning en ministers) een wetsvoorstel indienen
Initiatiefvoorstel= wanneer de Tweede Kamer een wetsvoorstel indienen
Dictum= eindoordeel van de Raad van State. Bij een negatief dictum moet het wetsvoorstel
opnieuw naar de ministerraad. Advies van Raad van State is niet bindend.
Amendement= wijziging die de Eerste kamer niet heeft
Novelle= wijziging die de Eerste kamer wél heeft mits de minister toezegt
KB= Koninklijk besluit, komt in het Staatsblad te staan.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper MaraP. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.