PRAKTISCHE PEDAGOGIEK: DE VERATLING VAN WETENSCHAP NAAR PRAKTIJK
COLLEGE 1 INTRODUCTIE
Pedagogiek als ‘nieuwe’ wetenschap
Pedagogiek is een vrij nieuwe wetenschap, het bestaat ongeveer 100 jaar.
- De vroege pedagogen waren filosofen die nadachten over wat een goede opvoeding was.
→ Er was behoefte aan het begrijpen van de ontwikkeling van kinderen en aan het weten hoe er gehandeld moest
worden met betrekking tot de ontwikkeling van kinderen.
- De pedagogiek is gevormd door fundamenteel levensbeschouwelijke waarden, dit houdt in dat de pedagogiek
gebaseerd is op de meningen/normen/waarden van pedagogen.
→ Tegenwoordig is er meer sprake van empirisch-analytische pedagogiek, maar opvoeders wegen nog steeds hun
normen en waarden mee in de opvoeding én de achtergrond van onderzoekers veroorzaakt subjectiviteit binnen de
wetenschap.
→ Normativiteit en subjectiviteit is lastig binnen de opvoeding; wat is wel en wat is niet goed?
Waar komt opvoedingsonzekerheid vandaan? Gemiddeld gezien kiezen ouders bewust voor kinderen en hebben daarbij
verwachtingen over hun gezin en de opvoeding.
→ Ouders willen dat de opvoeding goed is, maar er zijn verschillende factoren die ervoor kunnen zorgen dat ouders onzeker
worden over hun opvoeding:
1. Ouders hebben een gebrek aan praktische ervaring (vroeger hielpen kinderen mee met de verzorging van jongere
broertjes of zusjes, tegenwoordig is dit niet meer zo).
2. Er bestaan verschillende nieuwe opvoedsituaties (same gender families, eenoudergezinnen, gecombineerde
gezinnen etc.) waarbij het de vraag is wat voor invloed deze situaties uitoefenen op de opvoeding en het kind.
3. Er is sprake van een gemêleerde samenleving waar verschillende culturen samenkomen die verschillende
opvoedstandaarden hebben, men kan van de andere opvoedingen leren maar kan zich daardoor ook onzeker voelen.
4. Er is sprake van proto-professionalisering waarbij ouders bijv. problemen op Google opzoeken en daarom denken dat
zij het beter weten.
5. Men kan zich afvragen of er te veel bemoeienis van opvoeddeskundigen is.
Transactioneel model
Sameroff & Chandler (1975) hebben het transactioneel model ontwikkeld waarmee de (invloed van) interacties tussen ouder
en kind in kaart gebracht worden.
- Het model stelt dat een ouder (of een kind) op een bepaald moment iets doet waar het kind op reageert, vervolgens
reageert de ouder weer op de reactie van het kind waar uiteindelijk goede dingen of problemen uit ontstaan.
→ Er kan zowel sprake van een downward als upward spiral zijn.
- De onderzoekers stellen dat de werkelijke patiënt (real patient) niet het ‘moeilijke’ kind is maar juist de ouder-kind
relatie; het probleem ontstaat in interactie tussen ouder en kind.
- De traditionele manier van het oplossen van bijv. excessief huilen, slaapproblemen en eetproblemen is een
behandeling van het kind in de medische context waarbij de focust op het kind ligt.
→ De onderzoekers stellen dat een behandeling gericht op de ouder-kind relatie ook effectief kan zijn (mits er
niks fysieks aan de hand is met het kind).
,De onderzoekers introduceren de ports of entry, dit zijn de drie deuren die een professional in kan gaan om een bepaald
probleem te behandelen:
1. Remediate (behandelen) houdt in dat de ouder op zich niks verkeerds doet omdat hij/zij weet hoe er opgevoed moet
worden, maar dat er iets aan de hand is met een kind.
→ Voorbeelden van remediation zijn ritalin toedienen bij kinderen met ADHD en therapie aanbieden voor kinderen
met faalangst.
2. Redefine (herdefiniëren) is het ombuigen/verhelderen/herdefiniëren van een probleem om de verwachtingen en
overtuigingen van ouders te veranderen, omdat deze niet passen bij het gedrag van het kind.
→ Een voorbeeld van redefinition is uitleggen aan ouders wat hoog sensitief precies inhoudt zodat hun kind niet
gewoon een zeurend kind is maar dat geluiden etc. harder bij het kind binnenkomen.
3. Reeducate (opleiden) houdt in dat ouders ‘opgeleid’ worden om interacties met het kind te hebben die geassocieerd
zijn met een optimale ontwikkeling.
→ Voorbeelden van reeducation zijn Jo Frost en VIPP.
→ Het transactioneel diagnosticeren met behulp van dit model verloopt als volgt: er wordt gekeken of het probleem te
behandelen is. Zo ja, vindt er remediation plaats. Zo nee, wordt er gekeken of de ouders weten hoe zij op moeten voeden. Zo
ja, vindt er redefinition plaats. Zo nee, vindt er reeducation plaats.
→ Er is sprake van een spill-over effect, dit houdt in dat toegang tot één port of entry het hele systeem van de ouder en het
kind beïnvloedt omdat er sprake is van een dynamische onderlinge afhankelijkheid binnen het systeem.
Motherhood constellation
Daniel Stern (1995) heeft de term ‘the motherhood constellation’ bedacht wat inhoudt dat een moeder niet dezelfde vrouw
is als voor het moederschap waarbij mensen in het netwerk van de moeder, maar met name professionals, moeten begrijpen
dat moeders anders denken en dat zij hierop in moeten spelen.
- The motherhood constellation wordt gekenmerkt door grote liefde voor het kind, nieuwe angsten en behoefte aan
vrouwen met ervaring.
- Vrouwen veranderen op verschillende gebieden:
1. Minder interesse in anderen.
2. Minder interesse in competitie en dominantie.
3. Meer interesse in verzorgen.
4. Preoccupatie met liefde voor het kind
→ De hersenen veranderen ook zodra vrouwen moeder worden.
- Voor de professional is het belangrijk dat hij/zij begrijpt dat zijn/haar oude cliënt van voor de bevalling in principe een
nieuwe cliënt is na de bevalling.
→ Ouders zijn ervaringsdeskundigen op het gebied van hun eigen kind en eigen opvoedsituatie, daarom moet de
ouder ook inbreng in de behandeling krijgen (hierbij moet er rekening gehouden worden met een uitgeputte moeder
en een kom-niet-aan-mijn-kind-houding.
- De Wet van Maier stelt dat het effect van een advies een product is van de kwaliteit van het advies en de acceptatie
van het advies door de cliënt.
→ Als de kwaliteit of mate van acceptatie 0 is, is het effect van het advies ook 0.
Onderzoek naar opvoedproblemen
Opvoedproblemen zijn niet altijd zo goed/makkelijk te verhelpen als medische problemen omdat het vaak subjectieve
problemen zijn én omdat de oorzaak van het probleem moeilijk aan te wijzen is.
,“Oei ik groei” is het bestverkochte Nederlandse opvoed-/babyboek waarin Plooij pleit voor tien groeisprongen die precies te
voorspellen zijn en die in de eerste 20 levensmaanden van een kind plaatsvinden.
- Plooij stelt dat een kind voorafgaand aan een sprong moeilijk gedrag vertoond (huilen, hangerig, humeurig), maar dit
moeilijke gedrag is dus wenselijk omdat het kind zich na deze moeilijke periode weer iets nieuws kan doen.
- De sprongen zijn onderzocht met een steekproef van 15 moeders die een wekelijkse vragenlijst ingevuld hebben voor
20 maanden lang én twee moeders zijn eens per maand geobserveerd voor 15 maanden lang.
→ Omdat men vraagtekens had bij het onderzoek voor het boek, heeft de Weerth een replicatieonderzoek uitgevoerd
naar de sprongen waarbij 20 moeders een wekelijkse vragenlijst ingevuld hebben voor 20 maanden lang én vier
moeders eens per week geobserveerd zijn voor 15 maanden lang (de vragenlijst is blind).
- Plooij vond dus dat een kind tien sprongen meemaakt in de eerste 20 levensmaanden.
→ De replicatiestudie vond echter geen bewijs voor de sprongen, zij vond dat er soms een sprongsgewijze
ontwikkeling plaatsvindt maar dat deze sprongen niet plaatsvinden in de weken die Plooij gevonden had, ook hangen
de sprongen niet samen met huilgedrag.
- De Weerth vond verder nog dat (huil)gedrag van baby’s verschilt van week tot week én dat baby’s vaak
huildagen hebben zonder aanleiding.
- Er zijn verschillende studies uitgevoerd die Plooij tegenspreken, aspecten die zij gevonden hebben zijn:
1. Kennis over de werkelijke leeftijd van baby’s is/was onnauwkeurig.
2. Biologische en psychologische ontwikkeling van baby’s is zeer variabel en individueel verschillend.
3. Er is geen vaste volgorde voor het ontwikkelen van vaardigheden.
4. De wetenschappelijke consensus is dat er vier grote algemene ontwikkelingssprongen plaatsvinden (bij
ongeveer 2, 7, 12 en 18 maanden oud).
Het is van belang dat opvoedadvies wetenschappelijk onderbouwd is.
- Een behandeling is bewezen effectief als de behandeling onderzocht is door middel van minstens twee between-
groups experimenten met controlegroep óf een serie (minstens tien) single-case experimenten.
- Anderen voorwaarden:
1. De deelnemers moeten beschreven worden.
2. De procedure moet duidelijk beschreven worden zodat het onderzoek gerepliceerd kan worden.
3. De effectiviteit moet bewezen worden door minstens twee onafhankelijke onderzoeksgroepen waarbij
er gekeken moet worden of beide groepen op hetzelfde uitkomen.
- Er zijn verschillende principes voor robust evidence:
1. Het onderzoek moet gepubliceerd zijn in een wetenschappelijk tijdschrift met peer review.
2. De replicatie-studie moet uitgevoerd worden door twee onafhankelijke studies door twee onafhankelijke
onderzoeksgroepen.
3. De studies moeten methodologisch kloppen om bewijs voor een oorzakelijk verband te vinden (het liefst een
RCT).
4. Meta-analyses en systematische reviews
5. Geen persoonlijke belangen voor de uitkomsten van het onderzoek.
6. Bevindingen worden ondersteund door logische theorieën.
- Goed uitgevoerd onderzoek naar opvoeding is schaars omdat een RCT naar opvoeding moeilijk is:
1. Willekeurige toewijzing is moeilijk.
2. Controlegroep kan niet niet opvoeden.
3. Ouders zijn niet neutraal tegenover een behandeling.
4. Consequente uitvoering is niet gegarandeerd (ouders kunnen stoppen zonder het te zeggen).
5. Terugrapportage is niet betrouwbaar (ouders kunnen zomaar iets invullen).
6. Geen (dubbel)blind onderzoek
7. Succescriteria vaak onduidelijk: wanneer is het succesvol?
- Davids Olds stelt dat bevindingen alleen praktisch zijn als ouders het programma accepteren, gemotiveerd zijn en er
(achteraf) bewijs is dat ouders het programma gebruiken en tevreden zijn.
- Er is een probleem met evidence-based, namelijk het ‘evidence-beest’ waarbij alleen evidence-based behandeling
goed zijn, maar niet evidence-based programma’s kunnen ook goed zijn.
, COLLEGE 2 HUILEN
Huilen: algemene gegevens
Huilproblemen zijn twee soorten problemen:
1. Veel huilen per 24 uur.
2. Signaling gedurende de nacht om te laten weten dat de baby wakker is.
Huil- en slaapproblemen overlappen: als baby’s huilen slapen ze niet en als baby’s slapen huilen ze niet.
Huilen kan veroorzaakt worden doordat er iets aan de hand is met de baby (dit is niet altijd het geval).
→ Huilen is onschadelijk voor het kind (de meeste huilbaby’s zijn gezond en ontwikkelen zich normaal) maar de reactie van
de ouder (omdat het kind niet aan de Westerse verwachtingen voldoet) kan wél schadelijk zijn, dit leidt tot negatieve
consequenties voor de ontwikkeling van het kind.
→ Negatieve consequenties:
1. Overvoeden
2. Stoppen met borstvoeding en overgaan op flesvoeding
3. Depressie ouder
- Meer huilen en slecht slapen hangen samen met een grotere kans op een depressie bij ouders.
4. Slechte ouder-kind relatie
5. Problemen met de ontwikkeling van de baby
6. Mishandeling
Een verklaring voor het huilen van baby’s is de evolutie; vroeger moesten baby’s huilen om gevaar te kunnen overleven, dit
zit nog steeds in het brein waardoor baby’s tegenwoordig nog steeds huilen (ook al is er geen gevaar).
- De evolutie stelt dat het babybrein “experience expectant” is, dit houdt in dat het babybrein nog steeds denkt dat er
gevaar is.
- Een onderzoek onder de Masaai baby’s wees uit dat de baby’s die het meest huilen overleven en baby’s die minder
huilen overlijden.
➔ De evolutie verklaart niet waarom er ’s middags en bij 6 weken een huilpiek is.
Huilproblemen bij baby’s hebben grote gevolgen:
1. Huilproblemen zijn kostbaar omdat ouders naar de arts gaan.
- Nederlandse baby’s huilen in vergelijking met andere landen veel, in Japan en Denemarken huilen baby’s het
minst.
2. Ouders raken uitgeput omdat baby’s ook ’s nachts huilen.
- Er zijn geen verschillen in geslacht of plaats in de kinderrij
3. Shaken baby syndrome omdat ouders niet weten wat zij moeten doen als de baby blijft huilen en daarom het kind
(licht) schudden.
4. Huilen is een mogelijke voorloper voor andere problemen, zoals verstoorde ouder-kind relatie, psychologische
problemen en gedragsproblemen.
- Veel huilen na 5 maanden hangt samen met andere symptomen of voorspellers van problemen.
Er zijn verschillende soorten huilen:
1. Fussing/jengelen waarbij het kind iets nodig heeft of moe is etc.
2. “Gewoon” huilen dat gerelateerd kan zijn aan het temperament van het kind of aan normale ontwikkelingsprocessen.
3. Lang, ontroostbaar huilen
- Ontroostbaar huilen lijkt bij de vroege babytijd te horen en lijkt veroorzaakt te worden door de reorganisatie
van hersensystemen.
- Ontroostbaar huilen is een complex probleem waar de ouder geen controle heeft en zich hulpeloos en/of
schuldig voelt.
- Veel huilen tijdens de eerste drie maanden geeft geen grotere kans op slaap- of eetproblemen na 3 maanden.
- Ontroostbare huilbuien stoppen rond 3-5 maanden.