Samenvatting Vrijheid en Rede, Geschiedenis van Westerse samenlevingen 1750-1989
Inhoudsopgave
- Woord vooraf blz. 2
- H1 - Inleiding blz. 2
Deel 1: 1750-1850
- Algemene inleiding: tijdvak van revoluties blz. 4
- H2 - Europa rond 1750 blz. 4
- H3 – Kracht en beweging: de industriële revolutie en de kapitalistische
- economie 1750-1850 blz. 11
- H4 - Rede en Romantiek: cultuur 1750-1850 blz. 16
- H5 – Revolutie: politieke ontwikkelingen 1750-1850 blz. 20
Deel 2: 1850-1918
- Algemene inleiding: industrialisatie, imperialisme en burgerlijke cultuur blz. 26
- H6 Vrijheid – Beheersing – Overheersing: de kapitalistische economieën,
1850-1914 blz. 27
- H7 – Vooruitgang en onzekerheid cultuur 1850 – 1914 blz. 31
- H8 – Internationale anarchie en nationaal verband: politiek 1850-1918 blz. 34
Deel 3: 1914-1989
- Algemene inleiding: eeuw van oorlog, welvaart en ordening blz. 41
- H9 – Orde en vrijheid. Georganiseerd kapitalisme en onvrij communisme:
economie 1918-1989 blz. 42
- H10 – Technocratie en vrijheid: cultuur 1914-1989 blz. 49
- H11 – Om gelijkheid en burgerschap: politiek 1914-1989 blz. 54
- Nawoord: Vernieuwing, vrijheid en rede blz. 59
1
,Woord vooraf
- Maatschappijgeschiedenis, 3 principes:
o Geschiedenis van maatschappijtypen
o In tegenwoordige wereld (hier: Westerse maatschappijtype)
Centrale vraag: Hoe ontstaan, welke kenmerken?
o Manier waarop ontwikkelingen bestudeerd worden
Sociale wetenschappen
Fundamentele veranderingen in structuur van maatschappij (economisch,
cultureel, politiek)
- Vrijheid en rede
o Verlichting denken bevrijden van dogma’s en vooroordelen (vooral de kerkelijke)
o Franse Revolutie einde regels standenmaatschappij
o Industriële revolutie doorbreking natuurlijke beperkingen en economische regels
mentale en sociale ruimte ontstaan, rede als richtsnoer voor nieuwe
maatschappelijke orde
Nieuwe beperkingen
H1 - Inleiding
1.1 Thema en vraagstelling
Maatschappijtype= aantal kenmerken gemeen die samenlevingen onderscheiden van andere
samenlevingen en van dezelfde samenleving 300 jaar geleden
- Kenmerken als basisstructuur (dienstensector, arbeidsproductiviteit, welvaart, etc.)
- Sterke ontwikkeling van 1750 (bevolkingsgroei, industriële productiewijze etc.) grotere rol
nationale staat
1.2 De aanpak: maatschappijgeschiedenis
Samenleving als sociale structuur (= patroon van verhoudingen tussen mensen)
- Verhoudingen als functies (voortplanting, voorzien materiële en spirituele behoeften,
uitoefenen ervan)
- Routines en afspraken ontstaan instituties (voortplanting in gezin, zingeving in kerk, etc.)
- Ordening in aspecten:
o Economisch: manier waarop mensen in hun levensonderhoud voorzien
Instituties: bedrijven, effectenbeurzen, handelsbetrekkingen
o Cultureel: betekenis die mensen geven aan hun ervaringen, manier waarop inzichten
daaromtrent worden overgedragen
Instituties: kerken, onderwijsinstellingen, media, gezin
o Politiek: manier waarop de macht is verdeeld, mate waarin de verdeling door
bevolking wordt aanvaard
Instituties: overheden, politieke organisaties (partijen)
o Uitoefening ook buiten instituties
o Meer uitoefening dan primaire functies
o Sociale structuur geen machine, processen werken elkaar soms tegen
2
,1.3 Economische aspecten
- Belangrijkste deelnemers economie: producenten en consumenten
o Producenten= ondernemers + werknemers
- Indeling naar typen product of activiteit sectoren
o Primaire sector (mijnbouw, landbouw)
o Secundaire sector (nijverheid/fabrieken)
o Tertiaire sector (diensten)
o Quartaire sector (overheid)
- Opmars kapitalisme
o Dynamiek
o Agressiviteit door belangentegenstellingen
o Ontwikkelingen ten koste van andere economieën
- Onderzoek met sociale (verhoudingen) en ecologische blik (gebruik materiële omgeving)
1.4 Culturele aspecten
- Cultuur= proces waarbij we betekenis en zin toekennen aan wat we waarnemen en richting
geven aan ons gedrag
o Geeft samenhang/richting aan reeks indrukken, gedachten, gevoelens en
handelingen
o Doorlopend sociaal proces, dynamisch
- Culturele repertoires en culturele praktijken
o Cultureel repertoire= min of meer samenhangend geheel van begrippen,
redeneringen, waarden en mentale vaardigheden, dat in een bepaald gebied en in
een bepaalde tijd ‘beschikbaar is’, dwz dat mensen zich dit repertoire of delen ervan
eigen kunnen maken
Meerdere tegelijk
Onderverdeling
Samenhangend
Verschillende mate toegankelijkheid
3 hoofdrepertoires Westerse samenlevingen:
Traditioneel
Kerkelijk (vanaf Reformatie)
Wetenschappelijk (vanaf 18e eeuw)
verschuiving in gezag
o Culturele praktijken= o.a. overdrachtsmechanismen voor overbrengen wereldbeeld,
sociale beddingen waardoor cultuur stroomt
Organisaties
Plaatsen
1.5 Politieke aspecten
- Sociale geschiedenis= geschiedenis van ‘gewone’ mannen en vrouwen
- Positie van macht
o Wie heeft de macht en waarop is die macht gebaseerd?
o In hoeverre werd deze verdeling van macht aanvaard en waarom?
- Macht= de mogelijkheid die een mens of een groep mensen heeft om in een sociale situatie
zijn zin te krijgen, ook tegen de wil van anderen in
1.6 Periodisering en indeling
- Essentiële/structurele veranderingen in periode op economisch, cultureel en politiek gebied,
samenhang
3
, Deel 1: 1750-1850
Algemene inleiding: tijdvak van revoluties
- Nieuwe ontwikkelingsfase
- Nieuwe technieken (Engeland) grotere, snellere productie
o Effect: goedkopere producten -> verhoogde welvaart
o Grote bedrijven en dynamiek armen minder beschermd, ondernemers meer
ruimte
Ook door Franse Revolutie
- Andere welvaartsverdeling machtsverhoudingen
- Verlichting en Romantiek: nieuwe richtingen in het denken en nieuwe culturele instituties
o Verlichting= verzamelnaam voor reeks nieuwe denkbeelden over mens en
maatschappij, gebaseerd op het idee dat de mens, voorbij gevestigde tradities en
zuiver op basis van verstand en zedelijk besef, de grondslagen van het samenleven
kon ontdekken
o Romantiek= radicale voortzetting vd zoektocht naar de grondslagen van mens en
samenleving, waarbij ook het irrationele en bovennatuurlijke werden onderzocht,
vrijer denken
o Na revolutie gepolitiseerd nieuwe ideologieën
- Bevrijding standenmaatschappij Engelse koloniën democratische republiek
- Franse Revolutie na verzet nieuw bestuursmodel, gehandhaafd door Napoleon
o Nieuw type politieke gemeenschap in West-Europa, deregulering economie
Centralistische, nationale staat
Individuele burgers met dezelfde rechten en plichten
o Na val Napoleon 1815:
Verspreiding nieuwe industriële productiewijze
Kerk in conflict met de staat (sociale en opvoedkundige taken), herleving
Vredesonderhandelingen Wenen (vrede, tegen revoluties)
Toenemende armoede sociale spanningen, geen consensus politieke orde
revoluties in 1830 en 1848
Ideologieën liberalisme, socialisme, conservatisme en andere -ismen
- Ontwikkelingen vergrootten afstand met Oost-Europa
H2 - Europa rond 1750
2.1 Inleiding: de Europese ruimte
- Fysieke omgeving
- Economische, culturele, politieke ruimte (bedrijven, tradities, gedragsregels, wereldbeeld,
geloofsvoorstellingen, politieke instituties)
2.2 Landschap en klimaat
- Lange, hoge bergketen scheidt Middellandse Zeegebied van het Noorden
o Noorden: laagvlakte, volken onbeschermd door natuurlijke grenzen grondgebied
veroverd en verdedigd
- Geen extreme temperaturen landbouw, veeteelt hoge landbouwproductiviteit
- Sterke seizoenswisselingen prikkel voor technische ontwikkeling (ook economisch en
cultureel)
- Reizen over water makkelijk, veel bevaarbaar
o Veel steden gelegen aan zee/rivier
o Zeeën verbonden gebieden
o Internationale oriëntatie grote kooplieden
4