Probleem 4 – Die pet past ons allemaal
Dit probleem gaat over het gebruik van camerabeelden van burger en bedrijven bij de opsporing van
criminaliteit. Centraal staat het wetsvoorstel Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens. Het
wetsvoorstel luidt als volgt:
Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens met het oog op de verwerking van
camerabeelden door bedrijven en particulieren ter ondersteuning van de opsporing.
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz.
enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen
hebben, dat het gelet op voortschrijdende technische en maatschappelijke ontwikkelingen wenselijk is
in de Wet bescherming persoonsgegevens regels te stellen omtrent het door bedrijven en particulieren
publiceren van camerabeelden van diefstal en vernieling ter ondersteuning van de opsporing van deze
strafbare feiten; Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
Artikel I
In artikel 22 van de Wet bescherming persoonsgegevens wordt, onder vernummering van het achtste lid
tot negende lid, een lid ingevoegd, luidende:
8. Het verbod om strafrechtelijke gegevens te verwerken is niet van toepassing, voor zover:
a. Het camerabeelden betreft waarop uitsluitend een nog niet-geïdentificeerde persoon herkenbaar
is die zich schuldig maakt aan diefstal waarbij geen sprake is van geweld of bedreiging met
geweld tegen personen, dan wel aan vernieling, beschadiging, onbruikbaarmaking of
wegmaking van enig goed;
b. De verwerking van die camerabeelden geschiedt ter ondersteuning van de opsporing; en
c. De verantwoordelijke vooraf, al dan niet via een gemachtigde, bij de politie aangifte heeft
gedaan en daarbij de camerabeelden ter beschikking heeft gesteld.
Artikel II
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Lasten en bevelen dat deze
in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die
zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Veiligheid en Justitie,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,