OWE3 Aantekeningen in de les
WG AF, Week 1, Spijsverteringsstelsel
Begrippen:
Mucosa (slijmvlies)
Lamina propria mucosae (onderliggende laag losmazig bindweefsel)
Muscularis mucosae (dun laagje glad spierweefsel)
Submucosa (dikke bindweefsellaag met bloedvaten, lymfevaten en zenuwen)
Muscularis (wandspier)
Peristaltiek (golfbewegingen van darmwand om voedsel verder te drukken)
Serosa (viscerale blad van het buikvlies)
Cavum oris (mondholte, begin van spijsverteringskanaal)
Palatum (gehemelte)
Palatum durum (harde gehemelte)
Palatum molle (zachte gehemelte)
Uvula (huig)
Achterste gehemeltebogen
Voorste gehemeltebogen
Tonsillen (tussen voorste- en achterste gehemelteboog)
Labia (lippen)
Lipteugel (mediaal vlies dat lip en tandvlees verbindt)
Lingua (tong)
Tongriem (slijmvliesplooi tussen tong en mondbodem)
Os hyoideum (hier zit het achterste gedeelte van de tong aan vast)
Tongamandel (lymfatisch weefsel dat deel uitmaakt van de waldeyerring
Tongslijmvlies (dikke laag niet-verhoornend plaveisepitheel)
Smaakpapillen (steken gedeeltelijk uit boven op tong)
Smaaksensoren (smakzintuigcellen)
Kauwspieren (zijn erg sterk, trekken onderkaak krachtig tegen de bovenkaak)
Gebit (gevormd door tanden en kiezen)
Maxilla (bovenkaak)
Mandibula (onderkaak)
Occlusie (hoefijzerige vorm van boven- en onderkaak, die ze op elkaar laat passen)
Gebitselementen (32 tanden en kiezen)
Kwadrant (4 kwadranten, 2 per kaak)
Per kwadrant (dus x4):
Dentes incisivi (2 snijtanden)
Dens caninus (1 hoektand)
Dentes premorales (2 valse kiezen)
Dentes morales (3 ware kiezen)
Tandformule (iedere tand heeft een nummer (11/18, 21/28, 31/83 en 41/48)
Dentes sapientiae (verstandskiezen)
Kroon (zichtbare deel van tand of kies)
Hals (door tandvlees bedekt)
Wortel (verankerd met de kaak)
Dentine (tandbeen, ivoor)
Email (glazuurlaag)
Cement (glazuur gaat hierin over, een kitachtige stof waarmee hals en wortel bedekt zijn).
,Tandholte (binnenkant van de kroon, gaat over in het wortelkanaal)
Tandpulpa (tandmerg)
Saliva (speeksel)
Glandula parotidea (oorspeekselklier)
Glandula submandibularis (onderkaakspeekselklier)
Glandula sublingualis (ondertongspeekselklieren)
Sereus (waterig)
Mukeus (slijmerig)
Ptyaline (speekselamylase)
Secretie (afgifte)
Kauwen
Slikken
Slikreflex (onwillekeurige fase van slikken, niet meer door je wil te beïnvloeden)
Sfincter (sluitspier)
Faryngo-oesogaeale sfincter (bovenste slokdarmsluitspier)
Gastro-oesofageale sfincter (onderste slokdarmsluitspier)
1. Kun je de route beschrijven waarlangs ons voedsel passeert?
Alles wat we eten en drinken gaat via onze mond, slokdarm, dunne darm en dikke darm naar
de endeldarm. En dan via de anus als poep ons lichaam weer uit. De lever, galblaas en
alvleesklier hebben ook een rol bij de spijsvertering.
2. Zet voor jezelf op een rijtje wat de functies zijn van de mondholte, oesophagus,
maag, duodenum, jejunum en ileum, colon. Beschrijf ook de functies van de pancreas
(en pancreassappen), lever en gal, galwegen en galblaas.
In de mondholte wordt het voedsel geprakt en tot een langwerpig voedselbrok gevormd. Ook
mondsappen (speeksel) beginnen al aan het voorstadium van de vertering.
De oesophagus (slokdarm) neemt het voedsel mee van de mondholte naar de maag.
In de maag kom het voedsel in maagsappen terecht, deze breken het voedsel al en nemen
de voedzame stoffen op in het bloed.
De twaalfvingerige darm (het duodenum). Dit is het eerste deel van de dunne darm dat na de
maag komt. Hier wordt het voedsel gemengd met verteringssappen en de vertering komt op
gang. Het jejunum of de nuchtere darm. Dit deel komt na het duodenum. Hier worden de
voedingsstoffen uit de voeding opgenomen in het bloed.
Het ileum of kronkeldarm, het laatste deel van de dunne darm. In dit deel worden de laatste
voedingsstoffen en sommige vitamines opgenomen. Vanuit het ileum gaan de voedselresten
naar de dikke darm (colon).
De dikke darm of colon ligt rondom de dunne darm en gaat van linksonder naar boven (colon
ascendens), van links naar rechts (colon transversum), van rechtsboven naar rechtsonder
(colon descendens). Van rechtsonder naar het midden (colon sigmoïd) en als laatste deel
het rectum (anus).
De pancreas (alvleesklier): is een gemengde klier, dit wil zeggen dat deze zowel een
endocriene als exocriene functie heeft. Uitwendige afscheiding ter behoefte van de
spijsverteringssterlel. En een inwendige afscheiding ter behoefte van de
koolhydraatstofwisseling.
Exocriene klierweefsel bestaat uit vele klierzakjes, die het alvleessap produceren. Dit komt
in de twaalfvingerige darm en helpt bij de vertering van koolhydraten, vetten, en eiwitten en
het neutraliseren van maagzuur. Deze sappen verlaten uiteindelijk het lichaam.
,Endocrien produceert en scheidt de volgende hormonen uit:
- Insuline
- Glucagon
- Somatostatine
Deze hormonen worden rechtstreeks aan het bloed afgegeven. En blijven dus binnen het
lichaam.
3. Wat wordt bedoeld met de pylorusreflex?
De maagportier of pylorus si de kringspier die zich aan de uitgang van de maag en het begin
van de twaalfvingerige darm bevindt. Als deze kringspier verslapt kan voedsel naar de darm
gaan.
4. Je hebt misschien wel eens meegemaakt dat je je verslikt en dat “het uit je neus
loopt”. Wat gebeurt er dan eigenlijk?
Als je voedsel niet in de slokdarm maar in de luchtpijp terecht komt. Reageert het lichaam
hier automatisch op om dit terug omhoog te werken. Dit doet het door met hoge luchtdruk
vanuit de longen te hoesten, en hiermee de voedsel/drank resten omhoog te werken.
5. Wat kan er gebeuren als je tijdens het slikproces ineens moet lachen of niezen?
Bij lachen of niezen gebruik je je longen, hierdoor gaat het strotklepje open en kan voedsel in
de verkeerde holte terecht komen.
6. Kun je slikken als je op je kop staat? Verklaar je antwoord. En hoelang duurt het
slikproces eigenlijk?
Je kan slikken als je op de kop staat. Dit komt door peristaltiek in de oesophagus.
Slikken duurt gemiddeld 1 tot 2 seconden.
7. Waarom is het belangrijk dat de doorgifte van maaginhoud naar de dunne darm
gereguleerd wordt?
Als dit te snel gaat kan de dunne darm niet voldoende voedingsstoffen opnemen.
8. Het in de maagwand gemaakte pepsinogeen wordt in de maag onder invloed van het
zoutzuur omgezet in pepsine. Wat zou er gebeuren als de maagwand pepsine in plaats
van pepsinogeen zou maken?
Dan zou pepsine de maagwand zelf beginnen af te breken. Pepsinogeen is het inactieve
voorstadium van pepsine, en wordt pas actief als het zuur gehalte in de maag een bepaalde
hoogte bereikt.
9. Wat is de functie van het slijm op de maagwand?
Maagsap bestaat voor het grootste deel uit slijm. Dit vormt een beschermende laag van 1 tot
2 millimeter dik. Deze laag is ondoordringbaar voor pepsine en zoutzuur. Ook raakt het
voedsel de maagwand niet direct en kan deze dus niet beschadigen.
10. Ook de peristaltiek beschermt tegen de invloed van zuur op de maagwand.
Verklaar dit.
De peristaltiek beweegt sappen en voedsel door de maag. Zodat deze niet te lang op een
plek blijven en de maagwand zelf kunnen aantasten.
11. Waarom loopt iemand na een maagverkleining of gastric bypass het risico op een
vit. B12-tekort?
Bij een maagverkleining wordt ook een stuk van de darm omgeleid, hierdoor is er minder
ruimte en tijd om voedingsstoffen en vitaminen op te nemen. Vooral vitamine B12 leidt
hieronder.
, 12. De pancreas heeft zowel een exocriene als een endocriene functie. Leg uit wat
hiermee bedoeld wordt.
Exocriene functie betekend dat de alvleesklier producten maakt die buiten het inwendige
milieu worden gebracht. In dit geval gaat dit via het darmlumen (darmholtes). De endocriene
functie houdt in dat de eilandjes van Langerhans insuline en glucagon produceren, dit zijn
hormonen die de glucosestofwisseling beïnvloeden. Deze worden aan het bloed afgegeven
en blijven dus binnen het inwendige milieu.
13. Waarom treedt er autodigestie op bij een pancreatitis?
Bij Chronische Pancreatitis (CP) blijft het spijsverteringsenzym trypsine, dat geproduceerd
wordt in de alvleesklier, actief. Hierdoor ontstaat er autodigestie (zelfvertering) binnen het
orgaan.
14. Geef in eigen woorden weer wat je verstaat onder intermediaire stofwisseling.
Alle voedingsstoffen die de grote circulatie in komen, gaan via de poortader eerst langs de
lever. Hier worden de meeste voedingsstoffen al omgezet. De producten van de
intermediaire stofwisseling worden vervolgens via het bloed aan de lichaamscellen
afgegeven.
15. Wat wordt bedoeld met de enterohepatische kringloop? En wat is het first-pass
effect?
De enterohepatische kringloop verwijst naar de circulatie van galzuren, bilirubine,
medicijnen of andere stoffen van de lever naar achtereenvolgens de galblaas, de dunne
darm, de enterocyten (cel in de darmen die zorgt voor de laatste sta en terug naar de lever.
First pass effect
Het FPE betekent de eerste leverpassage en vindt plaats wanneer een geneesmiddel na
opname in de darmen via de leverpoortader voor het eerst de lever passeert.
Geneesmiddelen en andere lichaamsvreemde stoffen kunnen in de lever gedeeltelijk worden
omgezet in hun metabolieten. En komen hierna terug in de grote bloedsomloop.
16. Denk even terug aan wat je over farmacologie hebt geleerd in OWE1. Waarom is
het belangrijk om farmacologisch ook rekening te houden met deze twee begrippen?
Bij toediening van geneesmiddelen moet je rekening houden met het first pass effect,
hierdoor kan de hoeveelheid werkzame stof afnemen.
17. Wat betekent het verwijderen van een galblaas voor de spijsvertering en voor de
voeding?
Het verwijderen van de galblaas (opslagplaats voor gal) is niet heel erg, de lever blijft gal
aanmaken. Echter kan het nu nergens meer worden opgeslagen en gaat het direct naar de
darmen. Dit kan (vooral net na operatie) zorgen voor diarreeklachten.
18. Waarom kan onvoldoende drinken van water leiden tot obstipatie?
Bij obstipatie zijn voedselbestanddelen verhard en komen vast te zitten. Het is dan belangrijk
dat je voldoende blijft drinken om dit te verzachten. Vezels en vocht binden en kunnen alleen
goed functioneren als je voldoende drinkt.