SAMENVATTING
GEZONDHEIDSPSYCHOLOGIE
4 E EDITIE
HOOFDSTUK 1 WAT IS GEZONDHEID
1.1 WAT IS GEZONDHEID? VERANDERENDE PERSPECTIEVEN
Sociale determinant: een factor die de gezondheid in positieve of negatieve zin beïnvloedt. Een
sociale determinant verwijst naar de mate en de kwaliteit van sociale steun in het gezin, de buurt en
de (sub)cultuur.
Volgens de Griekse arts Hippocrates schreef over de vier lichaamsstoffen die de gezondheid bepalen:
Gele gal, slijm, bloed en zwarte gal. Bij een gezonde persoon zijn deze 4 humores in evenwicht.
Gele gal -> cholerisch of boosaardig temperament
Zwarte gal -> droefenis
Bloed -> optimisme of sanguine temperament
Slijm -> kalm of flegmatisch temperament
Dualisme: het idee dat lichaam en geest afzonderlijke eenheden van elkaar zijn, hierbij wordt de
geest beschouwt als niet materieel.
Mechanistische benadering: een benadering die het gedrag reduceert tot het niveau van het orgaan
of lichamelijke functie (geassocieerd met het biomedisch model). Dualisten zien dus het lichaam als
een soort machine.
Biomedisch ziektemodel: de opvatting dat ziekten en symptomen een achterliggende fysiologische
verklaring hebben en dat daarmee ook genezing mechanistisch en rechtlijnig werkt.
De zes dimensies van gezondheid in het concept
positieve gezondheid van Machteld Huber
Het concept van positieve gezondheid, ontwikkeld door
Machteld Huber, omvat zes dimensies die samen een
holistische benadering van gezondheid vormen. Deze
dimensies beschrijven verschillende aspecten van het
welzijn van een individu.
Door deze zes dimensies te integreren, wordt een
completer beeld van gezondheid verkregen en kan er
meer nadruk worden gelegd op preventie, eigen regie en
het verbeteren van het algehele welzijn.
1.2 INDIVIDUELE, CULTURELE EN LEEFTIJDGERELETEERDE PERSPECTIEVEN OP
GEZONDHEID
,Sociale representatie van gezondheid: datgene wat bepaalde groepen mensen onder gezondheid
verstaan. Hierop werden grofweg 3 antwoorden gegeven:
1. Een overweldigend gevoel van welzijn;
2. De afwezigheid van symptomen van ziekte;
3. De handelingen waartoe een lichamelijk gezond persoon tot in staat is.
Gezondheidsgedrag: gedrag, ongeacht de gezondheidstoestand waarin men zich bevindt, dat is
bedoeld om de gezondheid te beschermen, te bevorderen of in stand te houden, bijvoorbeeld het
eten van gezonde voeding.
Onderzoek van Health and Lifestyles – uit onderzoek van Blaxter konden verschillende vormen van
gezondheid worden geconstateerd:
- Gezondheid als niet ziek: geen symptomen, geen bezoek aan artsen, daarom ben ik gezond.
- Gezondheid als bezit: uit sterke familie komen, snel herstellen na operatie.
- Gezondheid als gedrag: zij zijn gezond omdat ze goed voor zichzelf zorgen, als in gedrag.
(sporten, gezond eten, enzovoort.)
- Gezondheid als lichamelijke fitheid en vitaliteit: vooral door jongeren genoemd
- Gezondheid als is psychosociaal welzijn: gezondheid in mentaal opzicht; bijvoorbeeld
harmonie voelen, trots voelen of van gezelschap genieten
- Gezondheid als functie: het vermogen om taken te verrichten, om te doen wat je wilt,
wanneer je wilt, zonder belemmeringen van een slechte gezondheid of lichamelijke
beperkingen.
Holistische benadering: bij een holistische benadering kijkt men niet alleen naar het zuiver
lichamelijke of waarneembare, maar naar het hele wezen. Een holistische benadering kijkt naar het
complete wezen en neemt alle aspecten in overweging.
Collectivistische benadering: een culturele filosofie die de nadruk legt op het individu als deel van
een groter geheel en op handelingen die meer door collectieve dan individuele behoefte worden
gemotiveerd.
Individualistische benadering: een culturele filosofie die de verantwoordelijkheid in de handen legt
van het individu. Het zijn de individuele behoefte en wensen die het gedrag motiveren.
Ziekteattributie: de manier waarop mensen verklaringen zoeken voor hun gezondheidsproblemen.
Het verwijst naar de overtuigingen en percepties die mensen hebben over de oorzaken van ziekte en
de controle die ze denken te hebben over hun gezondheid. Deze attributies kunnen variëren van
biologische factoren, zoals genetica, tot psychologische en sociale factoren, zoals stress of
omgevingsinvloeden. Interne attributies verwijzen naar het toeschrijven van de oorzaken van ziekte
aan interne factoren zoals genetica, levensstijlkeuzes of persoonlijkheid. Externe attributies
daarentegen verwijzen naar het toeschrijven van de oorzaken van ziekte aan externe factoren zoals
omgevingsinvloeden, sociale omstandigheden of gebrek aan toegang tot gezondheidszorg.
Kinderen jonger dan 7 jaar verklaren ziekte vaak op magisch niveau, dit is omdat de kennis wellicht
nog ontbreekt:
, - Onbegrip: het kind geeft irrelevante antwoorden of ontwijkt vragen, bv: ‘De zon veroorzaakt
een hartaanval.’
- Fenomenalisme: er is vaak sprake van een teken of geluid dat een kind op enig moment met
de ziekte in verband heeft gebracht, maar er is weinig begrip voor oorzaak en gevolg, bv:
‘Verkoudheid is als je veel moet snuiten.’
- Aangestoken worden: Kinderen hebben een ander beeld van ‘een overdraagbare ziekte’. Als
er aan een kind gevraagd wordt naar de oorzaak van de mazelen zullen ze zeggen doordat je
langs andere mensen loopt die de ziekte hebben.
Kinderen ontwikkelen tussen 8 en 11 jaar concretere kennis. Dit betekent dat ze in staat zijn
om abstracte concepten beter te begrijpen en te relateren aan concrete voorbeelden en
situaties:
- Besmetting: Ze begrijpen dat ziekteverwekkers, zoals bacteriën of virussen, van persoon tot
persoon kunnen worden overgedragen door bijvoorbeeld hoesten, niezen of handen
schudden. Ook een voorbeeld is dat kinderen nu door krijgen dat wanneer ze zonder jas naar
buiten gaan een verkoudheid kan ontstaan.
- Internalisatie: ziekte bevindt zich in het lichaam, maar het proces waar symptomen zich
voordoen, begrijpen ze slechts gedeeltelijk. internalisatie bij kinderen tussen 8 en 11 jaar
verwijst naar het proces waarbij gezondheidsinformatie en -gedrag worden geïntegreerd in
hun eigen overtuigingen, attitudes en gedrag. Het betekent dat ze de informatie
internaliseren en het onderdeel maken van wie ze zijn en hoe ze zich gedragen, wat van
invloed kan zijn op hun gezondheid en welzijn.
Puberale verklaringen gebaseerd op interacties tussen de persoon en omgeving:
- Fysiologisch: Rond 11e kunnen kinderen de meeste ziekten nu definiëren in termen van
lichamelijke organen of functies; Met ouder worden beginnen ze inzicht te krijgen in
verschillende lichamelijke oorzaken, bijvoorbeeld genen, milieu vervuiling en gedrag.
- Psychofysiologisch: Tijdens late pubertijd (14e) en volwassenheid begrijpen veel mensen dat
er interactie is tussen lichaam en geest, en begrijpen of accepteren zij de rol van stress en bv
het ontstaan van ziektes. Toch bereiken veel volwassenen dit niveau van inzicht niet.
Epidemiologie is het wetenschappelijke vakgebied dat de verspreiding en determinanten van ziektes
in populaties bestudeert. Hierbij spelen twee belangrijke concepten een rol: incidentie en
prevalentie.
- Incidentie verwijst naar het aantal nieuwe gevallen van een bepaalde ziekte of aandoening
die optreden binnen een bepaalde populatie gedurende een bepaalde periode. Het meet de
snelheid waarmee nieuwe gevallen zich voordoen en helpt bij het begrijpen van de risico's en
trends van een specifieke ziekte in een populatie. Incidentiecijfers kunnen bijvoorbeeld
aangeven hoe vaak een bepaalde ziekte voorkomt bij kinderen tussen 8 en 11 jaar gedurende
een bepaald jaar.
- Prevalentie daarentegen verwijst naar het totale aantal gevallen van een bepaalde ziekte of
aandoening in een bepaalde populatie gedurende een bepaalde periode. Het meet het
aantal mensen dat op een bepaald moment lijdt aan een ziekte. Prevalentiecijfers kunnen