Methode - betrouwbaarheid
De Strengths and difficulties questionnaire (SDQ) heeft als doel om psychosociale
problemen op te sporen, de invloed op het dagelijks leven te meten, en om de sterke kanten te
ontdekken. De lijst richt zich daarbij op kinderen tussen 3 en 16 jaar. De vragenlijst wordt
ingevuld door de ouders van het kind.
De dataset bestaat uit 850 deelnemers, van wie de kinderen tussen de 7 en 11 jaar oud
(M = 9.3, SD = 1.3) zijn. Van de kinderen is 49,5% mannelijk en 50,5% vrouwelijk.
De SDQ bestaat uit 5 subschalen met ieder 5 items. In totaal zijn er dus 25 items. Deze
subschalen zijn emotionele problemen, conduct problems, hyperactiviteit, peer problems en
prosociaal gedrag. De items worden elk gemeten door een bijbehorende vraag. Op deze vraag
kan de respondent kiezen uit de antwoorden ‘niet waar’, ‘een beetje waar’ en ‘zeker waar’.
Het item ‘heeft vaak woede-uitbarstingen’ wordt bijvoorbeeld gemeten door de vraag: ‘ik
word erg boos’.
Er is sprake van een probleemschaal die bestaat uit de subschalen emotionele
problemen, conduct problems, peer problems en hyperactiviteit. Items 7, 11, 14, 21 en 25
moeten worden omgescoord. Item 11, “heeft tenminste één goede vriend”, is hier een
voorbeeld van. In tegenstelling tot de meeste andere items in de questionnaire betekent het
antwoord ‘certainly true’ hier dat iemand een lagere score krijgt op de SDQ in plaats van een
hogere.
De subschaal prosociaal gedrag staat los van de rest van de SDQ. De schaal wordt
apart geanalyseerd.
Allereerst wordt de betrouwbaarheid van de totale probleemschaal getest. Hiervoor
wordt het programma SPSS gebruikt. De items 7, 11 en 14 worden omgescoord. De score op
de totale probleemschaal wordt berekend. Daarna wordt een betrouwbaarheidsanalyse
uitgevoerd.
Daarna wordt de betrouwbaarheid van de subschaal prosociaal gedrag getest.Er
hoeven geen items te worden omgescoord. Er wordt een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd
in SPSS.
Als laatste wordt de betrouwbaarheid van de subschaal hyperactivity getest. Deze
schaal bestaat uit items 2, 10, 15, 21, en 25. Item 21 en item 25 moeten worden omgescoord.
Daarna wordt de betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd in SPSS.
Resultaten – betrouwbaarheid
Uit de betrouwbaarheidsanalyse van de totale probleemschaal kwam een Cronbach’s alfa
van 0.837. Dit wijst op een voldoende mate van betrouwbaarheid. Item 12, vecht vaak met
andere kinderen of pest ze, heeft een opvallend gemiddelde en standaarddeviatie (M = 0.13,
SD = 0.384). Het gemiddelde van de totale probleemschaal ligt hoger (M = 0.394). De
standaarddeviatie van de andere items ligt ook hoger. Dit kan wijzen op een vloereffect.
Echter heeft het verwijderen van dit item geen invloed op de Cronbach’s alfa. Daarom is het
niet nodig dit item te schrappen of de formulering aan te passen. Bij de andere items op de
totale probleemschaal zijn er na verwijdering ook geen grote veranderingen in de Cronbach’s
alfa.
De gemiddelde score van de subschaal voor prosociaal gedrag is hoog (M = 1.703). Uit de
betrouwbaarheidsanalyse komt een Cronbach’s alfa van 0.704. Dit is een onvoldoende mate
van betrouwbaarheid. Item 12 heeft een laag gemiddelde en een hoge standaarddeviatie (M =
1.50, SD = 0.605). Bij verwijdering van dit item zakt de betrouwbaarheid (⍺ = 0.685).